Centrale Raad van Beroep, 03-09-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1772, 22/3923 PW, 22/3925 PW, 23/2497 PW
Centrale Raad van Beroep, 03-09-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1772, 22/3923 PW, 22/3925 PW, 23/2497 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 3 september 2024
- Datum publicatie
- 23 september 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2024:1772
- Zaaknummer
- 22/3923 PW, 22/3925 PW, 23/2497 PW
Inhoudsindicatie
Intrekking, herziening, terugvordering en toekenning van bijstand. Belangenafweging. Het college heeft de bijstand ingetrokken met ingang van 29 september 2020 op grond van artikel 54, vierde lid, PW, maar het college beschikte ten tijde van de beslissing op bezwaar wel over het ontbrekende bankafschrift. Het college moest daarom een belangenafweging maken, maar heeft dit nagelaten. Dit gebrek wordt met 6:22 Awb gepasseerd. Omdat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld en appellanten geen andere in aanmerking te nemen belangen hebben gesteld, komt in het kader van de belangenafweging weinig gewicht toe aan het belang van appellanten en komt meer gewicht toe aan het belang van het college bij uitoefening van het dwangmiddel. In het kader van de op deze intrekking gevolgde aanvraag om bijstand heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat appellanten over de periode van 29 september 2020 tot en met 31 december 2020 niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden. Appellant heeft in die periode op geld waardeerbare werkzaamheden verricht en niet duidelijk is wat de inkomsten zijn die hij daaruit heeft genoten.
Uitspraak
22/3923 PW, 22/3925 PW, 23/2497 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Limburg van 10 november 2022, 21/488 (aangevallen uitspraak 1), 21/1833 (aangevallen uitspraak 2) en van 14 juli 2023, 22/1008 (aangevallen uitspraak 3)
Partijen:
[Appellant] (appellant) en [Appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (college)
Datum uitspraak: 3 september 2024
In deze zaak gaat het om drie besluiten: een besluit tot intrekking van de bijstand vanaf 29 september 2020, een besluit tot toekenning van bijstand vanaf 1 januari 2021 en een besluit tot herziening, intrekking en terugvordering van bijstand over meerdere maanden in 2019 en 2020. De intrekking vanaf 29 september 2020 wegens het niet tijdig verstrekken van gegevens houdt ondanks een gebrek in de motivering stand. In het kader van de op deze intrekking gevolgde aanvraag om bijstand heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat appellanten over de periode van 29 september 2020 tot en met 31 december 2020 niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden. Appellant heeft in die periode op geld waardeerbare werkzaamheden verricht en niet duidelijk is wat de inkomsten zijn die hij daaruit heeft genoten. Met betrekking tot de herziening en intrekking over de maanden in 2019 en 2020 oordeelt de Raad dat de feitelijke grondslag voor de intrekking over april, augustus, september, oktober en december 2019 en augustus 2020 ontbreekt, zodat de bijstand over die maanden ten onrechte is ingetrokken en teruggevorderd.
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. J.M. McKernan, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
Het college heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld en een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaken behandeld op een zitting van 11 juni 2024. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. McKernan. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.L.J.H. Stevenhaagen. Het college heeft ter zitting het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingetrokken.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Intrekking vanaf 29 september 2020 (Zaak 22/3925)
Appellanten ontvingen sinds 1 april 1997 bijstand, laatstelijk naar de kostendelersnorm voor een driepersoonshuishouden op grond van de Participatiewet (PW). Omdat er een vermoeden bestond dat appellant inkomsten uit arbeid had, heeft het college een onderzoek gestart naar het recht op bijstand van appellanten. In het kader van dit onderzoek heeft het college meerdere keren gegevens bij appellanten opgevraagd, waaronder bankafschriften.
Omdat appellanten de gevraagde gegevens niet hadden overgelegd, heeft een casemanager van de gemeente met een brief van 23 september 2020 de gegevens nogmaals opgevraagd. Appellanten dienden de gegevens in te leveren tijdens een gesprek op 28 september 2020. Met een besluit van 6 oktober 2020 heeft het college het recht op bijstand van appellanten met ingang van 29 september 2020 opgeschort, omdat appellanten tijdens het gesprek niet alle gevraagde gegevens hebben verstrekt. In het opschortingsbesluit hebben appellanten een hersteltermijn gekregen tot 16 oktober 2020. Appellanten hebben de ontbrekende gegevens ook binnen die termijn niet ingeleverd.
Met een besluit van 26 oktober 2020, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 21 januari 2021 (bestreden besluit 1), heeft het college de bijstand van appellanten met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW ingetrokken met ingang van 29 september 2020. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellanten niet binnen de in het opschortingsbesluit geboden hersteltermijn hebben overgelegd.
Toekenning van bijstand per 1 januari 2021 (Zaak 22/3923)
Appellanten hebben zich op 29 oktober 2020 bij het college gemeld waarna zij op 3 november 2020 een aanvraag om bijstand hebben ingediend. Zij hebben daarbij verzocht om 29 september 2020 als ingangsdatum van de bijstand te hanteren. In het kader van deze aanvraag heeft een medewerker van de gemeente bij appellanten gegevens opgevraagd en hebben sociaal rechercheurs van de gemeente waarnemingen bij de woning van appellanten verricht en appellanten gehoord. De bevindingen van het onderzoek zijn vastgelegd in een rapport van 9 februari 2021.
Met een besluit van 19 februari 2021, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 7 juni 2021, heeft het college aan appellanten met ingang van 1 januari 2021 bijstand toegekend naar de kostendelersnorm voor een driepersoonshuishouden. Het college heeft de aanvraag over de periode 29 september 2020 tot en met 31 december 2020 afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het college, wat de afwijzing betreft, ten grondslag gelegd dat het recht op bijstand over de periode van 29 september 2020 tot 31 december niet kan worden vastgesteld omdat appellant heeft gehandeld in oud ijzer en daarvan geen administratie heeft overgelegd.
Herziening, intrekking en terugvordering van bijstand over de periode 1 januari 2019 tot en met 28 september 2020 (Zaak 23/2497)
Met een besluit van 24 november 2021 heeft het college de bijstand van appellanten over de periode van 1 januari 2019 tot en met 28 september 2020 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand over deze periode tot een bedrag van € 29.365,42 bruto van appellanten teruggevorderd. Ook heeft het college de individuele inkomenstoeslag over 2019 en 2020 tot een bedrag van € 1.145,- netto van appellanten teruggevorderd. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat appellanten hun inlichtingenverplichting hebben geschonden door niet te melden dat appellant heeft gehandeld in oud ijzer als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het tegen dit besluit ingediende bezwaar heeft het college met een besluit van 29 maart 2022 (bestreden besluit 3) gegrond verklaard. Daarbij heeft het college het besluit van 24 november 2021 herroepen, in die zin dat de bijstand niet langer wordt ingetrokken en teruggevorderd over de maanden januari 2019, juni 2019, juli 2019, januari 2020, maart 2020, juni 2020 en juli 2020. Ook de individuele inkomenstoeslag over 2019 wordt niet langer ingetrokken en teruggevorderd. Het besluit van 24 november 2021 wordt ook herroepen voor zover de bijstand over de maanden februari 2019, maart 2019 en mei 2019 is ingetrokken en teruggevorderd. Het recht op bijstand over die maanden wordt in bestreden besluit 3 herzien in verband met inkomsten die op de bijstand in mindering worden gebracht. De kosten van het verschil tussen de verleende en de verschuldigde bijstand worden ook over die maanden teruggevorderd. Voor het overige blijft het besluit van 24 november 2021 in stand.
Uitspraken van de rechtbank
2. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard en daarmee de bestreden besluiten in stand gelaten.
Het standpunt van appellanten
3. Appellanten zijn het met de uitspraken van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen hebben aangevoerd wordt hierna besproken.