Centrale Raad van Beroep, 18-09-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1812, 23/1594 ZW
Centrale Raad van Beroep, 18-09-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1812, 23/1594 ZW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 18 september 2024
- Datum publicatie
- 24 september 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2024:1812
- Zaaknummer
- 23/1594 ZW
Inhoudsindicatie
Terugvordering ZW-uitkering terecht gematigd tot een bedrag van € 1.068,93. Geen sprake van dringende redenen om geheel van terugvordering af te zien.
Uitspraak
23/1594 ZW, 23/1595 WARZO
Datum uitspraak: 18 september 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 12 april 2023, 20/2208 en 21/965 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Het gaat in deze zaak over de vraag of de terugvordering van de ZW-uitkering van appellante terecht is gematigd tot een bedrag van € 1.068,93. Appellante heeft aangevoerd dat er dringende redenen zijn om geheel van terugvordering af te zien. De Raad volgt dit standpunt niet.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.Y. Gans, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om schadevergoeding ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Naar aanleiding van een vraagstelling van de Raad hebben zowel appellante als het Uwv een reactie ingezonden.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 7 augustus 2024. Namens appellante is verschenen mr. Gans. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door G.A. Vermeijden.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellante was werkzaam als leerling verzorgende. Op 8 augustus 2017 heeft zij zich ziekgemeld. Het Uwv heeft appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Bij besluit van 8 maart 2018 heeft het Uwv de ZW-uitkering met ingang van 6 maart 2018 beëindigd. Appellante heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Het Uwv heeft het bezwaar bij besluit van 4 mei 2018 niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit besluit heeft appellante geen beroep ingesteld, zodat de beëindiging van de ZW-uitkering met ingang van 6 maart 2018 in rechte vaststaat.
Bij besluit van 23 november 2018 heeft het Uwv appellante een toeslag op grond van de Toeslagenwet toegekend en bij besluit van 4 april 2019 is aan haar een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) toegekend.
Bij besluit van 13 januari 2020 heeft het Uwv de WAZO-uitkering over de periode van 8 januari 2019 tot en met 29 april 2019 tot een bedrag van € 6.472,80 bruto van appellante teruggevorderd, omdat deze uitkering buiten de verzekeringstermijn valt. Het bezwaar van appellante tegen dat besluit is bij besluit van 6 maart 2020 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard.
Het Uwv heeft bij besluit van 27 mei 2020 de ZW-uitkering over de periode van 5 maart 2018 (bedoeld is: 6 maart 2018) tot en met 2 juni 2019 tot een bedrag van € 16.302,56 bruto van appellante teruggevorderd, omdat de ZW-uitkering ondanks de hersteldmelding van appellante tot en met 2 juni 2019 aan appellante is betaald. Op 27 mei 2020 heeft het Uwv appellante in een afzonderlijk besluit medegedeeld dat zij vanwege de hersteldmelding met ingang van 6 maart 2018 tot en met 2 juni 2019 geen recht had op een toeslag en dat die toeslag daarom tot een bedrag van € 2.714,15 bruto van haar wordt teruggevorderd. Appellante heeft tegen beide besluiten bezwaar gemaakt. Bij besluit van 18 februari 2021 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv beide bezwaren ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd en de besluiten van 13 januari 2020 en 27 mei 2020 herroepen. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien door de terugvordering van de ZW-uitkering te bepalen op € 1.068,93 en de terugvordering van de toeslag en de WAZO-uitkering op nihil. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het Uwv zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk af te zien van de terugvordering van de ZW-, de WAZO-uitkering en de toeslag. Het Uwv is de ZW-uitkering ten onrechte blijven doorbetalen. Verder is ten onrechte een toeslag en een WAZO-uitkering toegekend. Appellante heeft door toedoen van het Uwv (ten onrechte) een aanzienlijk bedrag aan uitkeringen ontvangen, waardoor het terug te betalen bedrag onevenredig hoog is opgelopen. Als gevolg daarvan is de financiële situatie van appellante aanzienlijk verslechterd. Appellante heeft zich in verband met haar (forse) schuldenproblematiek gemeld bij de Kredietbank. De Kredietbank heeft aan de schuldeisers een betalingsvoorstel gedaan en de schuldeisers zijn daarmee akkoord gegaan. Het Uwv is in dat verband akkoord gegaan met een voorstel van € 1.068,93. Voor het restant van de totale vordering van € 23.594,60 heeft het Uwv aan appellante finale kwijting verleend. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank geoordeeld dat de bestreden besluiten onvoldoende gemotiveerd zijn en voor vernietiging in aanmerking komen. De rechtbank heeft aanleiding gezien om zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat de totale terugvordering en invordering niet meer mogen bedragen dan het bedrag dat resteert na het akkoord met de Kredietbank, dat is € 1.068,93. Voor een verdere matiging tot nihil heeft de rechtbank geen aanleiding gezien omdat appellante redelijkerwijs had kunnen weten dat de ZW-uitkering na 6 maart 2018 ten onrechte aan haar werd uitbetaald.
Het standpunt van appellante
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens, voor zover de rechtbank de hoogte van de terugvordering van ZW-uitkering heeft bepaald op € 1.068,93. Appellante is van mening dat er dringende redenen zijn om geheel van terugvordering af te zien. Zij heeft in dit verband aangevoerd dat haar geen enkel verwijt kan worden gemaakt en dat het haar redelijkerwijs niet duidelijk kon zijn geweest dat zij ten onrechte een ZW-uitkering ontving. Daarnaast heeft appellante gewezen op de grote financiële gevolgen van de terugvordering. Zij heeft zich moeten melden bij de Kredietbank. Door de terugvordering te stellen op het bedrag dat het resultaat is geweest van een schikking met de Kredietbank komen de terugvordering en de nadelige gevolgen daarvan nog steeds voor rekening van appellante. Zij blijft gebonden aan een verplicht schuldsaneringstraject. Tot slot heeft appellante een beroep gedaan op haar persoonlijke omstandigheden en medische toestand. Appellante heeft ter onderbouwing van haar standpunten verwezen naar de uitspraak van de Raad van 18 april 2024.1
Het standpunt van het Uwv
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.