Home

Centrale Raad van Beroep, 18-01-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:183, 23/2648 WMO15

Centrale Raad van Beroep, 18-01-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:183, 23/2648 WMO15

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
18 januari 2024
Datum publicatie
8 februari 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:183
Zaaknummer
23/2648 WMO15

Inhoudsindicatie

Kortsluiting. Afwijzing aanvraag voor een maatwerkvoorziening opvang. Verzoekster heeft niet al het mogelijke gedaan om in Nederland onderdak te krijgen. Voorbeeld van woningnood.

Uitspraak

23/2648 WMO15, 23/3184 WMO15-VV

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 augustus 2023, 21/1106 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb van 16 november 2023

Partijen:

[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)

Datum uitspraak: 18 januari 2024

SAMENVATTING

Deze uitspraak gaat over de vraag of het verzoek van verzoekster om een voorlopige voorziening moet worden toegewezen. De Raad beantwoordt deze vraag ontkennend en ziet bovendien aanleiding om ook direct uitspraak op het hoger beroep te doen. De Raad oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt.

PROCESVERLOOP

Namens verzoekster heeft mr. G.J. Mulder, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 15 december 2023. Verzoekster is verschenen, vergezeld door tolk K. Mensah en bijgestaan door mr. Mulder. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C. Smit.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Verzoekster, geboren in 1976, is met haar minderjarige kinderen in augustus 2019 van Oxford (Verenigd Koninkrijk) naar Nederland teruggekeerd. Zij hebben na terugkeer ongeveer één jaar bij een kennis gewoond. Vervolgens heeft verzoekster zich bij het college gemeld voor opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en een daartoe strekkende aanvraag ingediend. Het college heeft verzoekster en haar kinderen tijdelijk opgevangen in de noodopvang voor gezinnen.

1.2.

Het college heeft met een besluit van 4 november 2020 de aanvraag voor een maatwerkvoorziening opvang afgewezen, omdat verzoekster niet beperkt zelfredzaam is op meerdere leefgebieden. Het college heeft met een besluit van 25 november 2020 bepaald dat verzoekster niet voldoet aan de voorwaarden voor noodopvang voor dakloze Amsterdamse gezinnen. Verzoekster heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. Het verblijf van verzoekster en haar kinderen in de noodopvang werd ten tijde van de coronacrisis in de noodopvang gedoogd.

1.3.

Het college heeft met een besluit van 21 januari 2021 (bestreden besluit) de bezwaren gericht tegen de besluiten van 4 en 25 november 2020 ongegrond verklaard. Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Gedurende de beroepsprocedure is het college een kort geding gestart en heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam verzocht verzoekster en haar kinderen te veroordelen om de noodopvang te verlaten en te ontruimen. De voorzieningenrechter van rechtbank Amsterdam heeft deze vordering afgewezen.

1.4.

Vervolgens hebben verzoekster en het college tijdens de beroepsprocedure op de zitting van 9 juni 2022 bij de rechtbank afgesproken dat verzoekster nog zes maanden in de noodopvang mag verblijven omdat zij, gelet op haar positie op de wachtlijst voor woningen, mogelijk snel een woning zou vinden. Verzoekster heeft in deze periode geen woning gevonden en het college is daarna opnieuw een kort geding gestart. Het college heeft daarbij opnieuw ontruiming van verzoekster en haar kinderen uit de noodopvang gevorderd. De voorzieningenrechter van rechtbank Amsterdam heeft met een vonnis van 6 april 2023 deze vordering toegewezen. Dit vonnis is in hoger beroep bekrachtigd door Gerechtshof Amsterdam bij uitspraak van 13 juni 2023, nr. 200.326.669/01 SKG.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat het college kan worden gevolgd in zijn standpunt dat verzoekster niet beperkt zelfredzaam is. Verder heeft het college zich voldoende rekenschap gegeven van de belangen van de kinderen. De rechtbank heeft daarnaast overwogen dat het college terecht heeft gesteld dat verzoekster niet voldoet aan de voorwaarde van regiobinding voor de noodopvang. De rechtbank ziet in de niet toelating tot de noodopvang ook geen schending van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden of het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind.

Het standpunt van verzoekster

3. Verzoekster betoogt dat zij beperkt zelfredzaam is op meerdere leefgebieden. Dit hebben de rechtbank en het college niet onderkend. Dit volgt ook uit een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) van 18 oktober 2023 en een verklaring van het Leger des Heils (LdH) van 10 november 2023. Dit betekent dat het college tijdens de screening zaken over het hoofd heeft gezien en dat het onderzoek van het college daardoor niet zorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft verder ten onrechte overwogen dat verzoekster niet voldoet aan de voorwaarde van regiobinding. Verzoekster heeft voor haar emigratie naar het Verenigd Koninkrijk in [woonplaats] gewoond. Zij heeft dan ook een historische binding met [woonplaats] . Daar komt bij dat ze inmiddels al vijf jaar binding heeft met [woonplaats] . Bovendien leidt strikte handhaving van deze voorwaarde tot onaanvaardbare gevolgen voor verzoekster.

Het oordeel van de voorzieningenrechter van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING