Home

Centrale Raad van Beroep, 24-09-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1871, 22/363 PW

Centrale Raad van Beroep, 24-09-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1871, 22/363 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
24 september 2024
Datum publicatie
13 oktober 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:1871
Zaaknummer
22/363 PW

Inhoudsindicatie

Hoger beroep en incidenteel hoger beroep. Afwijzing en toekenning bijzondere bijstand. Aanvraag ingediend na opkomen kosten. Bijzondere omstandigheden. Het hoger beroep van appellante slaagt niet. Appellante heeft geen bijzondere omstandigheden aannemelijk gemaakt die rechtvaardigen dat bijstand moet worden toegekend voor kosten die zijn ontstaan voor het indienen van de aanvraag. Meer in het bijzonder heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van een acute medische noodzaak. Het hoger beroep van het college slaagt wel. De rechtbank heeft niet onderkend dat het aan appellante was om aannemelijk te maken dat er een verband was tussen het consult op 26 maart 2020 en de daarop volgende acuut medisch noodzakelijke behandelingen bij de noodtandarts.

Uitspraak

22/363 PW, 22/1436 PW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep en het incidenteel hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 9 december 2021, 21/2242 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade

Partijen:

[Appellante] te [woonplaats] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)

Datum uitspraak: 24 september 2024

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag op grond van de Participatiewet (PW) om bijzondere bijstand voor tandartskosten. De reden was dat appellante de aanvraag heeft ingediend nadat de kosten waren opgekomen. Volgens appellante zijn er bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat haar de bijzondere bijstand toch wordt verleend. De Raad is het niet met appellante eens. De aanvraag is terecht afgewezen omdat die te laat is gedaan. De Raad is het wel eens met het college dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat voor één van de tandartsnota’s wel bijzondere bijstand moet worden verleend en dat het college de proceskosten en het griffierecht aan appellante moet vergoeden.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.H.F. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade ingediend (procedure 22/363 PW).

Het college heeft een verweerschrift ingediend. Daarnaast heeft het college incidenteel hoger beroep ingesteld (procedure 22/1436 PW).

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van de enkelvoudige kamer van 4 december 2023. Appellante is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. E.H. Siemeling en E.M. van den Berg.

Het onderzoek is na de zitting heropend en de zaak is vervolgens verwezen naar de meervoudige kamer.

Het onderzoek ter zitting is voorgezet op 13 augustus 2024. De zaken zijn gevoegd met de zaak 23/2290 PW behandeld. Appellante en haar advocaat zijn niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. E.H. Siemeling en E.M. van den Berg. In de zaak 23/2290 PW doet de Raad afzonderlijk uitspraak.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellante ontvangt bijstand ingevolge de PW. Op 22 mei 2020 heeft zij bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een aantal tandheelkundige behandelingen.

1.2.

Ter onderbouwing van de kosten heeft appellante op 23 mei 2020 de volgende nota’s ingediend:

- een nota van 31 maart 2020 van € 22,16 voor een probleemgericht consult op 26 maart 2020 (nota 1);

- een nota van 15 mei 2020 van € 88,63 voor een behandeling op 13 mei 2020 voor het beheersbaar houden van tandvleesproblemen (nota 2);

- een nota van 15 mei 2020 van € 180,42 voor spoedeisende zorg op 27 maart 2020 en 28 maart 2020 (nota 3).

1.3.

Op 27 mei 2020 heeft appellante bij het college nog een nota, van 25 mei 2020 van € 328,64, ingediend voor een behandeling op 20 mei 2020, inhoudende het vullen van gebitselement 12 en het bleken van de tanden in de onder- en bovenkaak (nota 4).

1.4.

Het college heeft met een besluit van 18 juni 2020 de aanvraag van appellante afgewezen omdat zij de bijzondere bijstand voor de in 1.2 en 1.3 genoemde kosten niet voorafgaand aan de behandelingen heeft aangevraagd. Het college heeft hierdoor de noodzaak en de eventuele uitstelbaarheid van de behandelingen niet kunnen vaststellen.

1.5.

Naar aanleiding van mediation tussen partijen heeft het college met een besluit van 7 juli 2020 alsnog nota 3 aan appellante vergoed.

1.6.

Het college heeft met een besluit van 31 maart 2021 (bestreden besluit) het bezwaar tegen het besluit van 18 juni 2020, voor zover gericht tegen de weigering van bijzondere bijstand voor nota’s 1, 2 en 4, ongegrond verklaard. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat het weliswaar beleid voert op grond waarvan bijzondere bijstand kan worden toegekend voor tandartskosten, maar dat appellante de aanvraag heeft ingediend nadat de kosten zijn opgekomen. Op grond van artikel 44, eerste lid, van de PW bestaat geen recht op bijzondere bijstand met terugwerkende kracht, behalve in bijzondere omstandigheden. Ook op grond van het beleid moet een aanvraag voorafgaand aan de behandeling worden ingediend. Van dit uitgangspunt kan slechts worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Appellante heeft volgens het college niet aannemelijk gemaakt dat in haar geval sprake was van een acute noodsituatie als gevolg waarvan zij de bijzondere bijstand niet voorafgaand aan het opkomen van de kosten had kunnen aanvragen.

Uitspraak van de rechtbank

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover het college de aanvraag om bijzondere bijstand voor nota 1 heeft afgewezen. De rechtbank heeft onder meer overwogen dat appellante ter zitting heeft gezegd dat zij op 26 maart 2020 met een acuut probleem bij de eigen tandarts is geweest en dat de eigen tandarts het noodzakelijk heeft geacht haar naar de noodtandarts te verwijzen. De noodtandarts heeft bij appellante de volgende dag een noodvulling aangebracht. Omdat deze noodvulling is losgeraakt, is zij op 28 maart 2020 weer door de noodtandarts behandeld. Deze gang van zaken is door het college niet bestreden. Het college heeft nota 3, die ziet op de behandelingen op 27 maart 2020 en 28 maart 2020, wel vergoed. Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank niet gemotiveerd waarom er geen verband bestaat tussen de melding van een acuut probleem bij de eigen tandarts en de doorverwijzing naar de noodtandarts. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het niet onmogelijk is dat het bezoek aan de eigen tandarts acuut noodzakelijk was voor een doorverwijzing naar de noodtandarts, wat inhoudt dat er een direct verband is tussen het consult bij de eigen tandarts en het bezoek aan de noodtandarts. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen voor zover dat ziet op de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor nota 1 en heeft het college opgedragen aan appellante een bedrag van € 22,16 aan bijzondere bijstand te betalen. De rechtbank heeft ten slotte het college veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.564,- en het college opgedragen aan appellante het griffierecht van € 49,- te vergoeden.

De standpunten van appellante en het college

3.1.

Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens voor zover de rechtbank de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor de nota’s 2 en 4 in stand heeft gelaten. Wat zij daarover heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

3.2.

Het incidenteel hoger beroep van het college richt zich tegen de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank heeft bepaald dat het college een bedrag van € 22,16 aan bijzondere bijstand voor nota 1 aan appellante moet verstrekken en dat het college de proceskosten aan haar moet vergoeden.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels