Centrale Raad van Beroep, 08-10-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1903, 22/36 TOZO
Centrale Raad van Beroep, 08-10-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1903, 22/36 TOZO
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 8 oktober 2024
- Datum publicatie
- 14 november 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2024:1903
- Zaaknummer
- 22/36 TOZO
Inhoudsindicatie
Afwijzing aanvraag Tozo. Pensioeninkomen van echtgenote ten onrechte als inkomen aangemerkt. Gelet op verstrekte voorschotten blijft bestreden besluit in stand. Appellanten ontvingen een IOAW-uitkering die lager was dan de bijstand voor gehuwden, omdat daarop een pensioeninkomen van de echtgenote in mindering werd gebracht. Op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Tozo, wordt het pensioeninkomen van de partner niet als inkomen in aanmerking genomen. Na inhouding van het pensioeninkomen van de echtgenote ontving appellant feitelijk een IOAW-uitkering die lager was dan het sociaal minimum. Gebrek wordt met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd, omdat het college voorschotten heeft verstrekt die ruimschoots hoger zijn dan de bijstand waarop appellant recht had en het college die voorschotten niet heeft teruggevorderd.
Uitspraak
22/36 TOZO
Datum uitspraak: 8 oktober 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 29 november 2021, 20/2559 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van [woonplaats] (college)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak om de afwijzing van een aanvraag om algemene bijstand op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo). Het college heeft deze aanvraag afgewezen op de grond dat appellant een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening ouderen en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) ontvangt, waardoor niet voldaan is aan de voorwaarde dat zijn inkomen niet lager is dan het voor hem geldende sociaal minimum. De Raad oordeelt dat deze motivering niet deugdelijk is. Onder de Tozo, ten tijde hier van belang, werd het inkomen van de echtgenoot niet in aanmerking genomen als inkomen. Na inhouding van het pensioeninkomen van de echtgenote ontving appellant feitelijk een IOAWuitkering die lager was dan het sociaal minimum. De Raad laat het bestreden besluit toch in stand, omdat appellant van het college Tozo-voorschotten heeft ontvangen die ruimschoots hoger zijn dan de bijstand waarop appellant recht had en het college heeft besloten die voorschotten niet van appellant terug te vorderen.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 16 juli 2024. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J. Luigies.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellant stond vanaf 1 januari 1985 als eigenaar van de eenmanszaak ‘ [naam bedrijf] ’ (bedrijf) ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Het bedrijf richtte zich op facilitaire activiteiten voor film- en televisieproductie.
Appellant en zijn echtgenote ontvingen met ingang van 2 september 2015 van het college een IOAWuitkering.
Het college heeft vanaf 2 september 2015 de uit het bedrijf ontvangen inkomsten op de IOAWuitkering in mindering gebracht.
Op 3 april 2020 heeft appellant een aanvraag ingediend voor algemene bijstand in de maanden maart tot en met mei 2020 op grond van de Tozo (Tozo 1).
Het college heeft appellant twee maandelijkse voorschotten van in totaal € 3.006,62 verstrekt.
Met een besluit van 11 juni 2020 heeft het college de aanvraag afgewezen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het college is met een besluit van 17 november 2020 (bestreden besluit) bij de afwijzing van die aanvraag gebleven. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat appellant een IOAW-uitkering heeft, waardoor hij niet voldoet aan de voorwaarde dat de zelfstandige als gevolg van de coronacrisis een inkomen onder het sociaal minimum heeft.
Met een besluit van 22 juli 2021 heeft het college besloten de verstrekte voorschotten niet van appellant terug te vorderen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Wat hij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.