Centrale Raad van Beroep, 09-10-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1905, 21/2796 WMO15
Centrale Raad van Beroep, 09-10-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1905, 21/2796 WMO15
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 9 oktober 2024
- Datum publicatie
- 16 oktober 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2024:1905
- Zaaknummer
- 21/2796 WMO15
Inhoudsindicatie
Maatwerkvoorziening Wmo 2015. De Raad heeft geoordeeld dat het college met de verstrekte maatwerkvoorzieningen een passende bijdrage heeft geleverd aan de zelfredzaamheid en participatie van appellante en terecht aan appellante een pgb heeft verstrekt naar het tarief voor informele ondersteuning.
Uitspraak
21/2796 WMO15, 22/1214 WMO15, 23/374 WMO15, 23/375 WMO15, 23/376 WMO15, 23/377 WMO15, 23/3279 WMO15, 23/3288 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 23 juni 2021, 20/2890 (aangevallen uitspraak 1), de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland van 10 maart 2022, 20/3801 (aangevallen uitspraak 2), de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland van 16 december 2022, 22/228 (aangevallen uitspraak 3), 22/230 (aangevallen uitspraak 4), 22/226 (aangevallen uitspraak 5) en 22/227 (aangevallen uitspraak 6) en de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 1 november 2023, 23/2392 en 23/2393 (aangevallen uitspraak 7)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
Datum uitspraak: 9 oktober 2024
Deze uitspraak gaat over hoger beroepen van appellante tegen zeven uitspraken. Tussen partijen is in geschil de omvang van de verstrekte maatwerkvoorzieningen huishoudelijke ondersteuning en individuele begeleiding. Ook is in geschil welk pgb-tarief van toepassing is. De Raad oordeelt dat het college met de verstrekte maatwerkvoorzieningen een passende bijdrage heeft geleverd aan de zelfredzaamheid en participatie van appellante en terecht aan appellante een pgb heeft verstrekt naar het tarief voor informele ondersteuning. Dit betekent dat de hoger beroepen niet slagen en appellante geen gelijk krijgt.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.N. Huisman, advocaat, hoger beroepen ingesteld. Het college heeft verweerschriften ingediend. Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaken gelijktijdig behandeld op een zitting van 28 augustus 2024. Namens appellante is mr. Huisman verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.K.L. Vos.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van de hoger beroepen zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellante, geboren in 1948, ervaart beperkingen als gevolg van PTSS en aandoeningen aan het ademhalingsstelsel, hart- en vaatstelsel, bewegingsapparaat, spijsverteringsstelsel en evenwichtsorgaan.
Appellante is in oktober 2019 verhuisd van [plaats] naar de gemeente Groningen. Het college van burgemeester en wethouders van de (toenmalige) gemeente Appingedam (college Appingedam) had aan appellante op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een maatwerkvoorziening individuele begeleiding van 420 minuten per week en huishoudelijke ondersteuning van 1.050 minuten per week verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Deze maatwerkvoorziening heeft appellante tot 1 april 2020 ontvangen.
In maart 2020 heeft appellante zich bij het college gemeld voor maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wmo 2015 en een daartoe strekkende aanvraag ingediend.
Het college heeft met besluiten van 6 mei 2020 (besluit 1 en 2), na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 4 september 2020 (bestreden besluit 1), aan appellante op grond van de Wmo 2015 voor de periode van 1 april 2020 tot en met 30 juni 2020 – met bestreden besluit 1 verlengd tot en met 31 juli 2020 – een maatwerkvoorziening individuele begeleiding van 420 minuten per week en een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning van 1.050 minuten per week in de vorm van een pgb verstrekt. Het college is bij de hoogte van het pgb uitgegaan van het tarief voor informele ondersteuning, omdat de drie hulpverleners bij wie appellante ondersteuning inkocht niet voldeden aan de eisen om in aanmerking te komen voor het tarief voor formele ondersteuning.
In verband met het aflopen van de periode waarvoor de maatwerkvoorzieningen waren verstrekt, heeft appellante opnieuw een aanvraag ingediend voor maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wmo 2015.
Met besluiten van 18 augustus 2020 (besluiten 3 en 4), na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 17 november 2020 (bestreden besluit 2), heeft het college aan appellante op grond van de Wmo 2015 voor de periode van 1 augustus 2020 tot en met 31 juli 2022 een maatwerkvoorziening individuele begeleiding van 210 minuten per week en een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning van 500 minuten per week in de vorm van een pgb verstrekt. Het college is bij de hoogte van het pgb wederom uitgegaan van het tarief voor informele ondersteuning.
In verband met een gebroken schouder door een val heeft appellante een aanvraag gedaan voor een uitbreiding van de verstrekte maatwerkvoorzieningen. Met besluiten van 19 oktober 2020 (besluiten 5 en 6), na bezwaar gehandhaafd met besluiten van 15 december 2021 (bestreden besluiten 3 en 4), heeft het college deze aanvragen afgewezen.
Naar aanleiding van aanvragen van appellante, in verband met het inschakelen van UWassistent voor individuele begeleiding en huishoudelijke ondersteuning, heeft het college met besluiten van 14 december 2020 (besluit 7) en 1 februari 2021 (besluit 8) de hoogte van het pgb van de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning voor de jaren 2020 en 2021 en van de maatwerkvoorziening individuele begeleiding voor het jaar 2021 opnieuw bepaald. Voor de huishoudelijke ondersteuning heeft het college met ingang van 1 november 2020 het tarief voor formele ondersteuning toegepast en voor de individuele begeleiding met ingang van 1 januari 2021. Na bezwaar heeft het college met besluiten van 15 december 2021 (bestreden besluit 5 en 6) deze besluiten in zoverre gehandhaafd.
Met een besluit van 18 december 2020 (bestreden besluit 7) heeft het college bestreden besluit 1 ingetrokken, het bezwaar gericht tegen besluit 1 over de maatwerkvoorziening individuele begeleiding opnieuw ongegrond verklaard en het bezwaar gericht tegen besluit 2 over de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning gegrond verklaard. Volgens het college kwam één van de drie hulpverleners bij wie appellante ondersteuning inkocht in aanmerking voor het tarief voor formele ondersteuning wat betreft de werkzaamheden in de huishoudelijke ondersteuning. Het college heeft daarom besluit 2 over de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning in zoverre herroepen en voor de betreffende periode de hoogte van het pgb opnieuw bepaald.
Met een besluit van 30 juni 2021 (bestreden besluit 8) heeft het college bestreden besluit 2 ingetrokken, het bezwaar gericht tegen besluit 3 over de maatwerkvoorziening begeleiding opnieuw ongegrond verklaard en het bezwaar tegen besluit 4 over de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning gegrond verklaard. Het college heeft besluit 4 in zoverre herroepen dat aan appellante vanaf 1 april 2021 een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning van 530 minuten per week wordt verstrekt. Gebleken is dat 30 minuten extra tijd huishoudelijke ondersteuning per week nodig is voor de verzorging van de was. Omdat niet is gebleken dat appellante voor 1 april 2021 kosten heeft gemaakt voor extra huishoudelijk ondersteuning, gaat de verhoging pas vanaf die datum in.
In verband met het aflopen van de periode waarvoor de maatwerkvoorzieningen waren verstrekt, heeft appellante zich opnieuw gemeld bij het college voor maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wmo 2015 en een daartoe strekkende aanvraag ingediend.
Met besluiten van 5 en 6 januari 2023 (besluiten 9 en 10), na bezwaar gehandhaafd met besluiten van 25 april 2023 (bestreden besluiten 9 en 10), heeft het college aan appellante op grond van de Wmo 2015 voor de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2028 een maatwerkvoorziening individuele begeleiding van 210 minuten per week en een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning van 530 minuten per week in de vorm pgb verstrekt.
Uitspraken van de rechtbank
De rechtbank heeft bij aangevallen uitspraak 1 het beroep tegen bestreden besluit 1 nietontvankelijk verklaard en het beroep tegen bestreden besluit 7 ongegrond verklaard.
De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft in aangevallen uitspraak 2 het beroep tegen bestreden besluit 2 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen bestreden besluit 8 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraken 3 tot en met 7 de beroepen tegen de bestreden besluiten 3, 4, 5, 6, 9 en 10 ongegrond verklaard.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraken van de rechtbank niet eens, voor zover de rechtbank de beroepen ongegrond heeft verklaard. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.