Home

Centrale Raad van Beroep, 10-10-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1953, 23/3024 WAO

Centrale Raad van Beroep, 10-10-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1953, 23/3024 WAO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
10 oktober 2024
Datum publicatie
24 oktober 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:1953
Zaaknummer
23/3024 WAO

Inhoudsindicatie

Weigering toekenning WAO-uitkering, appellant is minder dan 15% arbeidsongeschikt. Geen sprake van toename van medische beperkingen binnen vijf jaar na 24 januari 2006. Voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing.

Uitspraak

23/3024 WAO

Datum uitspraak: 10 oktober 2024

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van

25 september 2023, 22/2883 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een WAOuitkering toe te kennen op grond van artikel 43a van de WAO. Volgens appellant heeft hij sinds medio 2009 meer medische beperkingen door zijn rugklachten. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WAO-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. C.P.R.M. Dekker, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 15 augustus 2024. Namens appellant is mr. Dekker verschenen. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellant heeft voor het laatst gewerkt als heftruckchauffeur. Op 10 maart 1997 heeft hij zich ziekgemeld met lage rugklachten, uitstralend naar het linkerbeen. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Gemeenschappelijk Administratiekantoor, rechtsvoorganger van het Uwv, appellant met ingang van 9 maart 1998 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend. Met ingang van 24 januari 2006 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant beëindigd, omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt is.

1.2.

Op 19 augustus 2019 heeft appellant een melding bij het Uwv gedaan van toegenomen medische klachten sinds medio 2009. Na onderzoek door een verzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 22 juli 2021 geweigerd appellant een WAO-uitkering toe te kennen, omdat de beperkingen van appellant wegens de rugklachten niet zijn toegenomen binnen vijf jaar na 24 januari 2006.

1.3.

Bij besluit van 11 mei 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van 9 mei 2022 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geen reden gezien om te twijfelen aan de verzekeringsgeneeskundige beoordeling en de conclusie dat binnen de in artikel 43a van de WAO genoemde termijn geen sprake was van een relevante toename van de beperkingen van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 4 april 2023 overtuigend gemotiveerd dat op basis van de MRI uit 2008 en de brief van de huisarts van 29 juni 2021 niet is gebleken van een zodanige wijziging van de medische toestand van appellant ten aanzien van de rugklachten dat sprake is van blijvend toegenomen beperkingen als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak. Daarbij geldt dat de subjectieve en wisselende klachtenbeleving van appellant in het verleden, zonder objectieve feiten geen aanleiding geven om toegenomen beperkingen aan te nemen.

Het standpunt van appellant

3.1.

Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat het Uwv hem nooit op de hoogte heeft gesteld van de mogelijkheid om bij toegenomen arbeidsongeschiktheid opnieuw een beroep op de WAO te kunnen doen. Appellant heeft hierdoor slechts weinig medische informatie kunnen overleggen over de periode in geding, ter onderbouwing van zijn aanvraag. Het lag daarom op de weg van de verzekeringsarts om een fysiek onderzoek uit te voeren. Volgens appellant heeft het Uwv miskend dat zijn rugklachten medio 2009 zijn toegenomen en heeft het Uwv zijn aanvraag ten onrechte afgewezen.

Het standpunt van het Uwv

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING