Home

Centrale Raad van Beroep, 23-01-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:201, 22/3717 PW

Centrale Raad van Beroep, 23-01-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:201, 22/3717 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
23 januari 2024
Datum publicatie
26 februari 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:201
Zaaknummer
22/3717 PW

Inhoudsindicatie

Geen schadevergoeding voor kosten bewindvoerder.

De rechtbank heeft ten onrechte het college veroordeeld tot vergoeding van schade bestaande uit de kosten die de bewindvoerder in verband met de procedure heeft moeten maken. Door de bewindvoerder in verband met de procedure gemaakte kosten zijn aan te merken als proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Een bewindvoerder kan niet worden aangemerkt als een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleend. Vergoeding van proceskosten kan niet alsnog via een afzonderlijke schadeprocedure worden geclaimd.

Uitspraak

22/3717 PW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 oktober 2022, 22/2570 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (appellant)

[Bewindvoerder] (bewindvoerder) als wettelijk vertegenwoordiger van [Betrokkene] (betrokkene)

Datum uitspraak: 23 januari 2024

Het gaat in deze zaak om de vraag of de rechtbank terecht het college heeft veroordeeld tot vergoeding van schade in verband met de kosten die de bewindvoerder van betrokkene voor het voeren van de procedure in beroep heeft gemaakt. De Raad is met het college van oordeel dat de wet geen ruimte biedt voor vergoeding van proceskosten van een bewindvoerder in de vorm van een schadevergoeding.

PROCESVERLOOP

Het college heeft hoger beroep ingesteld.

Namens betrokkene heeft haar bewindvoerder een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 12 december 2023. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Duinhouwer. Ook de bewindvoerder is verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Op 27 oktober 2021 heeft de bewindvoerder van betrokkene het college verzocht om kwijtschelding van een openstaande schuld. Met een besluit van 30 november 2021 heeft het college dit verzoek afgewezen. Met een besluit van 29 april 2022 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van betrokkene daartegen gedeeltelijk gegrond verklaard en een bedrag van € 193,21 kwijtgescholden. In beroep heeft het college alsnog aanleiding gezien om met een besluit van 26 juli 2022 (nader besluit) de nog openstaande schuld van betrokkene van € 1.895,48 volledig kwijt te schelden.

Uitspraak van de rechtbank

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 30 november 2021 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit. De rechtbank heeft verder het college veroordeeld tot vergoeding van schade tot een bedrag van € 1.518,-, bestaande uit de kosten die de bewindvoerder in verband met de procedure heeft moeten maken. Daaraan heeft de rechtbank, kortgezegd, ten grondslag gelegd dat de uiteindelijke kwijtschelding het resultaat is van de inzet van de bewindvoerder en dat het college heeft erkend onzorgvuldig te hebben gehandeld. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op deze bijzondere omstandigheden, moet worden aangenomen dat de kosten die betrokkene in verband met de behandeling in beroep redelijkerwijs heeft moeten maken het gevolg zijn van het onzorgvuldig handelen van het college en het daarom niet redelijk is om de door betrokkene gemaakte kosten in het geheel niet te vergoeden.

De standpunten van partijen

3.1.

Het college heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld voor zover het de toegekende schadevergoeding betreft. De vergoeding van de uren die de bewindvoerder aan de procedure heeft besteed zijn volgens het college proceskosten. Die kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking omdat de bewindvoerder geen derde is in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Voor een aanvullende vergoeding van de proceskosten in de vorm van een schadevergoeding is volgens het college geen plaats.

3.2.

In verweer heeft de bewindvoerder aangevoerd dat de rechtbank terecht een schadevergoeding heeft toegekend, omdat het college veel fouten heeft gemaakt en betrokkene daar de dupe van is geworden. Hij heeft als gevolg daarvan procedures moeten voeren en daarvoor kosten moeten maken.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

Bijlage: voor deze uitspraak relevante wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Besluit proceskosten bestuursrecht