Home

Centrale Raad van Beroep, 08-10-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2011, 22/1738 PW

Centrale Raad van Beroep, 08-10-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2011, 22/1738 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
8 oktober 2024
Datum publicatie
4 november 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:2011
Zaaknummer
22/1738 PW

Inhoudsindicatie

Beëindiging bijstand. Gezamenlijke huishouding. Onweerlegbaar rechtsvermoeden door sluiten samenlevingsovereenkomst met het oog op krijgen fiscaal voordeel. Het dagelijks bestuur heeft de bijstand van appellant beëindigd op de grond dat hij een gezamenlijke huishouding voert met X. Appellant en X hebben hun hoofdverblijf in dezelfde woning. De samenlevingsovereenkomst voorziet in de verplichting voor appellant en X om bij te dragen aan de huishouding. Daarmee is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van het rechtsvermoeden van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder c, van de PW. De feitelijke verhoudingen en de intentie bij het sluiten van de overeenkomst zijn niet van belang. De vernietiging van de overeenkomst heeft geen gevolgen voor het bestreden besluit.

Uitspraak

22/1738 PW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 22 april 2022, 21/2632 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

het dagelijks bestuur van Werksaam Westfriesland (dagelijks bestuur)

Datum uitspraak: 8 oktober 2024

SAMENVATTING

Appellant en X wonen in één huis. Appellant heeft met X een samenlevingsovereenkomst gesloten met het oog op het verkrijgen van een fiscaal voordeel. Het dagelijks bestuur heeft de bijstand van appellant beëindigd wegens het voeren van een gezamenlijke huishouding. Volgens het dagelijks bestuur bestaat met die overeenkomst het onweerlegbare rechtsvermoeden van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder c, van de Participatiewet (PW) dat sprake is van wederzijdse zorg. Vervolgens hebben appellant en X de samenlevingsovereenkomst wegens dwaling vernietigd met een buitengerechtelijke verklaring. De beroepsgrond dat het rechtsvermoeden niet geldt, omdat nooit uitvoering is gegeven aan de overeenkomst en het niet de intentie van appellant en X was om een gezamenlijke huishouding te voeren, slaagt niet. Ook het beroep van appellant op dwaling kan hem niet helpen. De gevolgen van de dwaling komen voor rekening van appellant en X.

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 10 mei 2021 heeft het dagelijks bestuur de bijstand van appellant met ingang van 10 mei 2021 beëindigd. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het dagelijks bestuur heeft bij besluit van 10 juni 2021 (bestreden besluit) het besluit van 10 mei 2021 gehandhaafd.

Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.

Namens appellant heeft mr.drs. M. Heimensem, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 29 augustus 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door Heimensem. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door W.T.M. Schwering.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellant ontving sinds 19 januari 2018 bijstand naar de norm voor een alleenstaande.

1.2.

Naar aanleiding van anonieme meldingen in november 2020 en op 20 januari 2021 dat appellant fulltime zwart aan het werk is als kraanmachinist , dat hij wekelijks een salaris van ongeveer € 500,- ontvangt en samenwoont met X, met wie hij een relatie heeft en die hem tot haar erfgenaam heeft gemaakt, heeft het college een handhavingsonderzoek ingesteld. Daaruit is naar voren gekomen dat appellant en X op 26 juli 2019 een samenlevingsovereenkomst hebben gesloten. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 11 mei 2021.

1.3.

De onder 1.2 genoemde samenlevingsovereenkomst is vastgelegd in een notariële akte, opgemaakt door notaris Y. In de overeenkomst is onder meer het volgende opgenomen: appellant en X zijn op 1 januari 2018 gaan samenwonen en voeren sindsdien een gemeenschappelijke huishouding. Gedurende de periode dat zij samenwonen, hebben zij een wederzijdse zorgplicht als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel c, van de Successiewet 1956 die blijkt uit de in de overeenkomst omschreven draagplicht van de kosten van de huishouding. Onder de kosten van de huishouding worden in ieder geval begrepen de uitgaven voor voeding, ontwikkeling en ontspanning, de kosten van medische verzorging, de kosten van verzorging en opvoeding van de tot het gezin behorende kinderen, de belastingen die drukken op inkomsten, kosten van vervoer, premies volksverzekeringen, de kosten van huisvesting, verzekeringspremies met uitzondering van spaarverzekeringen. De kosten van de huishouding moeten behoudens bijzondere omstandigheden door beide partners worden betaald naar evenredigheid van hun inkomens en, voor zover die ontoereikend zijn, naar evenredigheid van hun vermogens. De partners wijzen elkaar over en weer aan als partnerpensioengerechtigde.

1.4.

In een brief van 16 april 2021 gericht aan appellant en X schrijft notaris Y:

“U heeft mij gevraagd om te verklaren wat de achtergrond is geweest met betrekking tot de door u opgestelde samenlevingsovereenkomst.

Voor de bespreking heeft u mij laten weten dat het de wens is dat bij het overlijden van [X], [appellant] in de woning kan blijven wonen. Indien u/[X] de woning vrij van erfbelasting wenst na te laten aan [appellant], dan kan dit alleen met een samenlevingsovereenkomst en een testament. Dit is de enkele reden dat er door u een samenlevingsovereenkomst is opgesteld.”

1.5.

Bij besluit van 10 mei 2021, gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft het dagelijks bestuur de bijstand beëindigd met ingang van 10 mei 2021. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellant met ingang van 1 januari 2018 op grond van artikel 3, vierde lid, onder c van de PW een gezamenlijke huishouding voert met X.

1.6.

In een door notaris Y op 31 juli 2021 opgemaakte buitengerechtelijke verklaring tot vernietiging van de hiervoor genoemde samenlevingsovereenkomst, is onder meer het volgende opgenomen:

“Verklaring vooraf:

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels