Home

Centrale Raad van Beroep, 14-11-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2132, 23/2976 WW

Centrale Raad van Beroep, 14-11-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2132, 23/2976 WW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
14 november 2024
Datum publicatie
15 november 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:2132
Zaaknummer
23/2976 WW

Inhoudsindicatie

WW-uitkering terecht ontzegd. Terecht is aangenomen dat appellant niet als werknemer in de zin van de WW kan worden aangemerkt. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de werkzaamheden als gemeenteraadslid niet maatschappelijk kunnen worden gelijkgesteld met een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder d, van de WW, in samenhang met artikel 5, eerste lid, van het Besluit.

Uitspraak

23/2976 WW

Datum uitspraak: 14 november 2024

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 september 2023, 22/5727 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

In geschil is of het Uwv aan appellant terecht een WW-uitkering heeft ontzegd omdat appellant niet als werknemer in de zin van de WW kan worden aangemerkt. Appellant meent dat zijn werk als gemeenteraadslid op grond van artikel 5, aanhef en onder d, van de WW moet worden aangemerkt als fictieve dienstbetrekking. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv aan appellant terecht een WW-uitkering heeft ontzegd.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 juli 2024. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.

Appellant was van [periode] werkzaam als gemeenteraadslid van de gemeente [plaats] . Hij ontving in deze periode maandelijks een raadsvergoeding en onkostenvergoeding van de gemeente [plaats] .

1.2.

Appellant heeft op 26 maart 2022 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd met als ingangsdatum 30 maart 2022. Bij besluit van 15 april 2022 heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen omdat appellant voor zijn werk als gemeenteraadslid niet verzekerd is voor de WW. Het hiertegen gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 1 augustus 2022 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft daartoe als volgt overwogen.

2.1.

De dienstbetrekkingen die door de wetgever worden aangemerkt als fictieve dienstbetrekkingen op grond van het Besluit aanwijzing gevallen waarin arbeidsverhouding als dienstbetrekking wordt beschouwd (Besluit) zijn onder andere thuiswerkers en hun hulpen, musici, artiesten en topsporters. Van een dergelijke of soortgelijke dienstbetrekking is bij appellant geen sprake. Weliswaar is artikel 8, vierde lid, van de WW niet van toepassing op de situatie van appellant, maar uit de tekst van dit wetsartikel blijkt wel dat een betrokkene die werkzaamheden als lid van een vertegenwoordigend orgaan van een publiekrechtelijk lichaam (in dit geval van een gemeente) gaat verrichten, het werknemerschap verliest en dat dit een bewuste keuze van de wetgever is geweest. Dat op de maandelijkse vergoeding van appellant loonbelasting wordt ingehouden en dat de Belastingdienst zijn inkomen beschouwt als loon uit dienstbetrekking en de gemeente [plaats] beschouwt als werkgever, maakt dit niet anders.

2.2.

Naar vaste rechtspraak moet voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking sprake zijn van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot het betalen van loon. Daarbij is niet één element beslissend, maar moeten de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden in hun onderlinge verband worden bezien. Hoewel sprake is van het verrichten van persoonlijke arbeid, wordt in het geval van appellant niet voldaan aan de overige twee vereisten. Appellant is een volksvertegenwoordiger van de gemeente en heeft een controlerende taak. Zijn functie dient onafhankelijk te worden uitgevoerd, waardoor hij niet onder het gezag van een werkgever kan staan. De gedragscodes die appellant moest volgen en de verantwoording die appellant moest afleggen tonen juist aan dat er geen sprake is van een gezagsverhouding, omdat appellant niet ontslagen kan worden. Verder wordt niet aan de voorwaarde van de verplichting tot betalen van loon voldaan. Appellant ontving immers een vergoeding en geen loon voor zijn werkzaamheden.

2.3.

De rechtbank volgt verder het standpunt van het Uwv dat geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel, omdat een gemeenteraadslid niet de enige is die geen recht heeft op een WW-uitkering. Ook Tweede Kamerleden hebben geen recht op een WW-uitkering. De wetgever heeft dat zo bepaald.

Het standpunt van appellant

3.1.

Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant stelt zich op het standpunt dat zijn werk als gemeenteraadslid op grond van artikel 5, aanhef en onder d, van de WW en het Besluit moet worden aangemerkt als fictieve dienstbetrekking.

Het standpunt van het Uwv

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING