Home

Centrale Raad van Beroep, 21-11-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2140, 23/959 AOW

Centrale Raad van Beroep, 21-11-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2140, 23/959 AOW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
21 november 2024
Datum publicatie
29 november 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:2140
Zaaknummer
23/959 AOW

Inhoudsindicatie

Herziening en terugvordering AOW-pensioen naar de norm voor een gehuwde. Appellant heeft ten onrechte zijn in het buitenland gesloten huwelijk niet gemeld en de inlichtingenplicht geschonden. Geen dringende reden.

Uitspraak

23/959 AOW

Datum uitspraak: 21 november 2024

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 februari 2023, 22/3311 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

SAMENVATTING

Deze zaak gaat over de herziening en terugvordering van het AOW-pensioen van appellant en over de vraag of sprake is van dringende redenen om daarvan af te zien. De Raad oordeelt dat de Svb met beleidsregel LJN SB1407 over herziening en intrekking in zijn algemeenheid een invulling aan de bepaling over de dringende reden geeft die strookt met wat in de tussenuitspraak van de Raad van 18 april 2024 (over het toetsingskader bij herzienings- en/of terugvorderingsbesluiten op grond van de Wajong) is beoogd. Dit is ook het geval met de vaste gedragslijn die de Svb hanteert bij de dringende reden-toets ten aanzien van de terugvordering. In de omstandigheden van het geval heeft de Svb geen dringende redenen hoeven zien om de terugwerkende kracht van de herziening te matigen dan wel geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. T.A. Vetter, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben gereageerd op een brief van de Raad.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2024. Voor appellant is verschenen mr. Vetter. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.F. Sturmans en mr. N. Zuidersma-Hovers.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Met een formulier van 2 juli 2021 heeft appellant een AOW1-pensioen aangevraagd. Op dit formulier heeft appellant aangegeven dat hij geen partner heeft die niet op zijn adres woont. Bij besluit van 30 augustus 2021 is aan appellant per 1 november 2021 een AOWpensioen naar de norm voor een ongehuwde toegekend, omdat hij ongehuwd is en alleen woont. Op dit pensioen is een korting toegepast van 8%, omdat appellant afgerond vier jaar niet verzekerd is geweest voor de AOW.

1.2.

Op 12 november 2021 heeft de Svb een systeemmelding van de BRP2 ontvangen waarin is vermeld dat appellant op [datum huwelijk] is gehuwd. Op 11 januari 2022 heeft de Svb aan appellant een formulier “onderzoek woonsituatie” toegestuurd. Op 12 januari 2022 is aan appellant meegedeeld dat hij voorlopig minder AOW-pensioen krijgt omdat de Svb wil nagaan of appellant het juiste bedrag ontvangt.

1.3.

In het op 14 januari 2021 door appellant teruggestuurde formulier “onderzoek woonsituatie” heeft hij bevestigd dat hij getrouwd is op 2 augustus 2021 en aangegeven dat zijn echtgenote in Marokko woont. Omdat geen sprake is van duurzaam gescheiden leven, heeft de Svb het AOW-pensioen van appellant met een besluit van 21 januari 2022 met ingang van 1 november 2021 aangepast naar de norm voor een gehuwde. Het AOW-pensioen over de maanden november en december 2021 wordt herzien en het in die maanden teveel betaalde AOW-pensioen van € 757,58 wordt teruggevorderd.

1.4.

Op 9 februari 2022 heeft appellant een AIO3-aanvulling aangevraagd. Met een besluit van 29 april 2022 heeft de Svb appellant een voorlopige AIO-aanvulling toegekend vanaf 24 januari 2022. Bij besluit van 30 juni 2022 is definitief beslist dat appellant vanaf 24 januari 2022 recht heeft op een AIO-aanvulling. Tegen dat besluit is geen bezwaar gemaakt.

1.5.

Met het besluit van 29 juni 2022 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 21 januari 2022 ongegrond verklaard. Volgens de Svb heeft appellant ten onrechte zijn in het buitenland gesloten huwelijk niet gemeld. Het had hem ook redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat hij teveel AOW ontving. Het AOW-pensioen is terecht herzien en van dringende redenen om af te zien van terugvordering is niet gebleken.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat appellant een maand na zijn aanvraag om een AOW-pensioen is getrouwd zonder dit te melden. Vervolgens is aan hem een ongehuwdenpensioen toegekend. Ten tijde van deze toekenning was de Svb dus niet op de hoogte van het huwelijk. Onder deze omstandigheden had appellant kunnen of moeten weten dat de omstandigheid dat hij inmiddels gehuwd was, van belang is voor de hoogte van zijn AOW-pensioen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen redenen om aan te nemen dat de herziening onevenredig is. Ook ziet de rechtbank geen dringende redenen om van terugvordering af te zien. Dat appellant recht zou hebben gehad op een AIO-aanvulling vanaf datum huwelijk in het geval hij daarvan tijdig melding had gedaan, is geen dringende reden om af te zien van terugvordering. Appellant had mogelijk aanspraak kunnen maken op een AIO-aanvulling vanaf datum van het huwelijk, maar heeft de aanvulling pas op 9 februari 2022 aangevraagd. Die aanvulling is niet eerder dan per 24 januari 2022 toegekend. Daar is appellant niet tegen opgekomen.

De standpunten van partijen in hoger beroep

3.1.

De Raad heeft in deze zaak en een aantal vergelijkbare zaken aan de Svb gevraagd of de tussenuitspraak van 18 april 20244 over het toetsingskader bij herzienings- en/of terugvorderingsbesluiten op grond van de Wajong5 gevolgen heeft voor deze zaak en zo ja, welke gevolgen dat zijn. Ook is aan de Svb gevraagd of het nieuwe beleid LJN SB1407 gevolgen heeft voor deze zaak. Appellant is in de gelegenheid gesteld de mogelijke relevantie van genoemde tussenuitspraak voor zijn zaak naar voren te brengen.

Reactie van de Svb

3.2.

De Svb is in zijn reactie eerst ingegaan op de gevolgen van de tussenuitspraak van 18 april 2024 voor het Svb-beleid. Deze reactie is weergegeven onder 4.3.1. Vervolgens is de Svb ingegaan op de gevolgen van de beleidsregel LJN SB1407 en de uitspraak van 18 april 2024 voor deze zaak. Volgens de Svb heeft appellant de inlichtingenplicht geschonden en bestaat er op grond van het beleid aanleiding om met vijf jaar terugwerkende kracht zijn AOW-pensioen te herzien.

Reactie van appellant

3.3.

Volgens appellant zijn er wel dringende redenen om van herziening en terugvordering af te zien. Wat hij daarover heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels