Centrale Raad van Beroep, 14-11-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2149, 23/2106 AKW
Centrale Raad van Beroep, 14-11-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2149, 23/2106 AKW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 14 november 2024
- Datum publicatie
- 21 november 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2024:2149
- Zaaknummer
- 23/2106 AKW
Inhoudsindicatie
Afwijzing kinderbijslag voor de maanden dat betrokkene bij zijn gezin in Hongarije verbleef. Betrokkene is zelfstandig ondernemer die afwisselend in Nederland en bij zijn gezin in Hongarije verblijft. Vo 883/2004, wetgeving van de werkstaat, werkzaamheden anders dan in loondienst. Omdat betrokkene werkzaamheden verricht binnen de uitoefening van een bedrijf, is volgens de Nederlandse socialezekerheidswetgeving ook tussen opdrachten door sprake van werkzaamheden anders dan in loondienst. Betrokkene heeft in de periode in geding voor allebei zijn kinderen aanspraak op kinderbijslag.
Uitspraak
23/2106 AKW
Datum uitspraak: 14 november 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 juni 2023, 21/3649 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
SAMENVATTING
In deze zaak gaat het om de vraag of een zelfstandig ondernemer die afwisselend in Nederland en bij zijn gezin in Hongarije verblijft, recht heeft op kinderbijslag uit Nederland. Betrokkene werkt als zelfstandige in Nederland. In geschil is of hij ook op het moment dat hij tijdelijk zonder opdracht zit moet worden beschouwd als iemand die werkzaamheden verricht anders dan in loondienst in de zin van Vo 883/2004. De Raad overweegt dat Vo 883/2004 het aan de wetgeving van de werkstaat overlaat om te bepalen wat onder werkzaamheden anders dan in loondienst moet worden verstaan. Omdat betrokkene werkzaamheden verricht binnen de uitoefening van een bedrijf is volgens de Nederlandse socialezekerheidswetgeving ook tussen opdrachten door sprake van werkzaamheden anders dan in loondienst. Dat betekent dat in de hele periode in geding de wetgeving van de werkstaat (Nederland) van toepassing is en Nederland met voorrang bevoegd is kinderbijslag uit te keren.
PROCESVERLOOP
De Svb heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2024. Namens de Svb zijn verschenen mr. P. Stahl-de Bruin en mr. G.E. Eind. Betrokkene is verschenen.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Betrokkene heeft sinds 2005 een eigen timmerbedrijf. Het bedrijf staat in Nederland ingeschreven als eenmanszaak bij de Kamer van Koophandel. Betrokkene voert enkel opdrachten uit in Nederland.
Op [datum] 2020 is betrokkene gehuwd. Zijn echtgenote is een Hongaars staatsburger en woont in Hongarije. Samen hebben zij een zoon, [naam kind 1] , geboren op [geboortedatum kind 1] 2019. De echtgenote heeft uit een eerdere relatie een ouder kind, [naam kind 2] , geboren op [geboortedatum kind 2] 2017. Zij is gestopt met werken na de geboorte van [naam kind 2] . Betrokkene verblijft afwisselend in Nederland en bij zijn gezin in Hongarije.
Op 2 oktober 2019 heeft betrokkene kinderbijslag aangevraagd voor [naam kind 2] en [naam kind 1] . De Svb heeft het recht op kinderbijslag beoordeeld met ingang van 1 juli 2018. Met het besluit van 12 augustus 2020 (primaire besluit 1) is kinderbijslag geweigerd van juli 2018 tot en met april 2019, van september tot en met november 2019, over januari 2020 en vanaf april 2020. Over de andere maanden is wel kinderbijslag toegekend: van mei tot en met augustus 2019, over oktober en december 2019 en over februari en maart 2020. De Svb heeft daartoe overwogen dat betrokkene recht heeft op kinderbijslag in de maanden dat hij in Nederland daadwerkelijk arbeid verricht. Omdat hij geen ingezetene is van Nederland heeft hij volgens de Svb in de overige maanden geen recht op kinderbijslag.
Op 14 augustus 2020 heeft het Hongaarse orgaan laten weten dat in Hongarije recht bestaat op kinderbijslag voor [naam kind 2] maar dat Nederland het bevoegde orgaan is voor [naam kind 1] . Met een besluit van 12 februari 2021 (primaire besluit 2) is de Svb deels teruggekomen van het eerdere primaire besluit. Er is voor [naam kind 1] alsnog kinderbijslag toegekend over september en november 2019 en vanaf 1 juli 2020. Dit besluit is gehandhaafd met de beslissing op bezwaar van 27 mei 2021 (het bestreden besluit). De Svb heeft daarbij overwogen dat betrokkene niet in Nederland woont omdat het centrum van zijn belangen zich in Hongarije bevindt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en beide primaire besluiten herroepen. De rechtbank komt tot het oordeel dat betrokkene aanspraak heeft op kinderbijslag voor beide kinderen ( [naam kind 2] vanaf 1 juli 2018, [naam kind 1] vanaf 1 juli 2019) tot en met maart 2021. In die periode is de Nederlandse wetgeving van toepassing op grond van de werkzaamheden als zelfstandige. Betrokkene doet per jaar aangifte voor de belasting en betaalt belasting over het hele jaar. Om die reden is Nederland het gehele jaar als werkland het aangewezen land en bestaat gedurende het gehele jaar recht op kinderbijslag voor beide kinderen. Verder overweegt de rechtbank dat artikel 59 van de Vo 987/20091 niet als grondslag kan dienen voor de vaststelling van het recht per maand. Deze bepaling zegt alleen iets over de aanpassing van aanspraken.
Het standpunt van de Svb
3. De Svb is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat de Svb daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.