Centrale Raad van Beroep, 05-11-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2152, 21/2109 PW
Centrale Raad van Beroep, 05-11-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2152, 21/2109 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 5 november 2024
- Datum publicatie
- 26 november 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2024:2152
- Zaaknummer
- 21/2109 PW
Inhoudsindicatie
Buiten behandeling stellen aanvraag om bijstand. Stadium incomplete aanvraag was al gepasseerd. Met het opvragen van bewijsstukken over de waarde en de eigendom van de auto was het college al toegekomen aan het stadium van de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag. De gevraagde bewijsstukken dienden ter concretisering van de waarde en de periode van het bezit van de auto, die het college via Suwinet op het spoor was gekomen. Die stukken waren daarom niet noodzakelijk om de aanvraag in behandeling te nemen. Het college was daarom niet bevoegd om de aanvraag buiten behandeling te stellen.
Uitspraak
21/2109 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 11 mei 2021, 20/584 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Stein (college)
Datum uitspraak: 5 november 2024
In deze zaak heeft het college de aanvraag om bijstand van appellante niet in behandeling genomen. Appellante had namelijk de door het college opgevraagde ontbrekende gegevens niet toegestuurd. De Raad oordeelt dat het college de aanvraag toch in behandeling had moeten nemen, omdat het college al met de inhoudelijke behandeling van de aanvraag was gestart. Het stadium van een incomplete aanvraag was daarom gepasseerd.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.H.J.M. Dohmen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 21 mei 2024. Voor appellante is verschenen mr. J.G. van Ek, opvolgend gemachtigde van mr. Dohmen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.L.J.H. Stevenhaagen.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellante heeft zich op 16 mei 2019 gemeld voor bijstand. Op 20 juni 2019 heeft zij een aanvraag ingediend. Op de vraag op het aanvraagformulier of appellante bezittingen heeft, heeft appellante nee geantwoord. Omdat uit Suwinet naar voren kwam dat vanaf 9 mei 2019 een [merk auto] (hierna: auto) op naam van appellante stond, heeft het college appellante met een brief van 5 juli 2019 verzocht om een aantal ontbrekende gegevens te overleggen, namelijk het kentekenbewijs van de auto en een bewijsstuk van de waarde van deze auto. Op 10 juli 2019 hebben de ouders van appellante zich bij de balie van het gemeentehuis gemeld en heeft de behandelaar van de aanvraag hen te woord gestaan. De ouders hebben toen onder meer een vrijwaringsbewijs van 9 juli 2019 overgelegd.
Met een brief van 11 juli 2019 heeft het college appellante verzocht een aantal nog ontbrekende gegevens voor 25 juli 2019 in te dienen. Het college heeft in deze brief gevraagd om een bewijsstuk van de waarde van de auto in de vorm van een taxatierapport, bewijsstukken waaruit blijkt dat de auto vanaf de melding voor de bijstand geen eigendom was van appellante of nooit haar eigendom is geweest en een schriftelijke verklaring waarom de auto op haar naam staat of heeft gestaan. Op 11 juli 2019 heeft het college een schriftelijke verklaring ontvangen van de zus van appellante waarin zij verklaart dat zij sinds 9 juli 2019 eigenaar is van de auto en dat appellante de auto mag lenen. Verder heeft appellante een tenaamstellings- en schorsingsverslag van de Rijksdienst Wegverkeer van 9 juli 2019 aan het college verstrekt, waarin staat dat de zus van appellante de nieuwe eigenaar is.
Met een besluit van 15 augustus 2019, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 28 januari 2020 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellante niet in behandeling genomen. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het een aantal gegevens mist, die nodig zijn om de aanvraag in behandeling te nemen. Het gaat om een bewijsstuk van de waarde van de auto in de vorm van een taxatierapport en bewijsstukken die aantonen dat de auto vanaf de melding voor bijstand geen eigendom was van appellante.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.