Home

Centrale Raad van Beroep, 12-11-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2162, 23/1083 PW

Centrale Raad van Beroep, 12-11-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2162, 23/1083 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
12 november 2024
Datum publicatie
4 december 2024
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:2162
Zaaknummer
23/1083 PW

Inhoudsindicatie

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand. Medicijnkosten. Voorliggende voorziening. Naam medicijnen niet relevant. Geen zeer dringende redenen. Anders dan uit eerdere rechtspraak volgt, is de Raad nu van oordeel dat het college ook zonder te weten om welke medicijnen het gaat het recht op bijzondere bijstand voor de medicijnkosten kan vaststellen. Voor de kosten van medicijnen is de Zorgverzekeringswet een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de PW. Het college komt niet toe aan de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand, omdat artikel 15, eerste lid, van de PW aan verlening van bijzondere bijstand in de weg staat. Het college heeft zich dan ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet de naam te geven van de medicijnen waar zijn aanvraag om bijzondere bijstand op ziet. Beroep op zeer dringende redenen slaagt niet.

Uitspraak

23/1083 PW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 24 februari 2023, 22/3109 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Heemstede (college)

Datum uitspraak: 12 november 2024

SAMENVATTING

Deze zaak gaat over een aanvraag om bijzondere bijstand voor medicijnkosten. Het college heeft de aanvraag afgewezen met als reden dat appellant in strijd met zijn inlichtingenverplichting de naam van zijn medicijnen niet heeft verstrekt. Hierdoor beschikt het college over onvoldoende gegevens om de aanvraag te kunnen beoordelen en is het recht op bijzondere bijstand niet vast te stellen. De Raad oordeelt dat appellant zijn inlichtingenverplichting niet heeft geschonden. Het college mag geen gegevens bij appellant opvragen die voor de beslissing op de aanvraag niet nodig zijn en de naam van de medicijnen waar de aanvraag op ziet is niet nodig om die beslissing te kunnen nemen. Maar appellant heeft toch geen recht op bijzondere bijstand voor de kosten van zijn medicijnen. Voor de kosten van medicijnen is er namelijk een toereikende en passende voorliggende voorziening voor appellant. Er zijn geen zeer dringende redenen die maken dat aan hem toch bijzondere bijstand moet worden verleend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. Ö. Arslan, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 1 oktober 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Arslan. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Wouterson en mr. S.A.C. Claassen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellant heeft op 26 oktober 2021 een aanvraag om bijzondere bijstand op grond van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (PW) ingediend voor de kosten van medicijnen die hij bij de apotheek heeft gekocht (medicijnkosten). Hij heeft op de twee bijgevoegde facturen de soortnaam van de aan hem door de apotheek verstrekte medicijnen weggelakt. Het college heeft appellant verzocht de namen van de medicijnen te geven. Appellant heeft dat geweigerd met een beroep op zijn recht op privacy.

1.2.

Met een besluit van 15 december 2021, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 10 mei 2022 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant om bijzondere bijstand afgewezen. Aan de besluitvorming is ten grondslag gelegd dat appellant in strijd met zijn inlichtingenverplichting de naam van zijn medicijnen niet heeft gegeven. Het college beschikt als gevolg daarvan over onvoldoende gegevens om de aanvraag te kunnen beoordelen. Het recht op bijstand is dus niet vast te stellen.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.

Het standpunt van appellant

3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels