Centrale Raad van Beroep, 07-11-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2220, 23/52 WLZ
Centrale Raad van Beroep, 07-11-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2220, 23/52 WLZ
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 7 november 2024
- Datum publicatie
- 27 november 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2024:2220
- Zaaknummer
- 23/52 WLZ
Inhoudsindicatie
Lagere vaststelling en terugvordering pgb. Uit het pgb is zorg betaald in een periode dat die niet aan appellant is verleend. Appellant treft geen verwijt voor de verkeerde besteding van het pgb, alleen blijft hij als budgethouder verantwoordelijk voor de naleving van de verplichtingen die aan het pgb verbonden zijn. De Raad onderschrijft het standpunt van het zorgkantoor dat verhaal op de zorgverlener enkel mogelijk is bij toerekenbaar handelen, wat in dit geval niet is aangetoond.
Uitspraak
23/52 WLZ
Datum uitspraak: 7 november 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 november 2022, 21/493 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
CZ Zorgkantoor B.V. (zorgkantoor)
SAMENVATTING
In deze zaak gaat het over de lagere vaststelling en terugvordering van een pgb op grond van de Wlz. Er is uit het pgb betaald zonder dat zorg is verleend. Appellant bestrijdt dit niet. Volgens appellant mocht het zorgkantoor echter niet overgaan tot de lagere vaststelling en terugvordering van het pgb bij hem, omdat hem geen verwijt kan worden gemaakt en hij niet in staat is om het terug te betalen. De Raad volgt dat appellant geen verwijt treft, maar dit leidt er niet toe dat de lagere vaststelling en de terugvordering van het pgb niet in stand blijven. De bescherming van de goede trouw vindt plaats bij de invordering. Het derdenbeding leidt in dit geval niet tot een ander oordeel.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.K. Bhadai, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 26 september 2024. Appellant en
mr. Bhadai zijn niet verschenen. Het zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M. van Hassel.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellant, geboren in 1993, is door het CIZ geïndiceerd voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet langdurige zorg (Wlz).
Voor het realiseren van deze zorg heeft het zorgkantoor aan appellant, die beschikt over een gewaarborgde hulp, op grond van de Regeling langdurige zorg (Rlz) een persoonsgebonden budget (pgb) verleend voor het jaar 2018. Met dit pgb is zorg ingekocht bij zijn zorgverlener.
Uit een administratief onderzoek is gebleken dat de zorgverlener uit het pgb is betaald in een periode dat zij geen zorg meer verleende.
Met een besluit van 2 september 2020, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 10 december 2020 (bestreden besluit), heeft het zorgkantoor voor het jaar 2018 het pgb lager vastgesteld dan het bedrag dat de Sociale verzekeringsbank heeft uitbetaald. Het zorgkantoor heeft een bedrag van € 5.960,10 van appellant teruggevorderd wegens onverschuldigd betaald pgb. De reden hiervan is dat uit het administratieve onderzoek is gebleken dat niet is voldaan aan de verplichtingen die behoren bij een pgb. Er zijn betalingen uit het pgb gedaan, zonder dat zorg is verleend. Het zorgkantoor heeft in het kader van de te verrichten belangenafweging zijn belangen zwaarder laten wegen dan de belangen van appellant.
De uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant erkent dat (deels) uit het pgb is betaald zonder dat zorg is verleend, maar vindt het niet terecht dat hij daarvoor verantwoordelijk wordt gehouden en dat het teveel betaalde bij hem wordt teruggevorderd. Hem valt niets te verwijten nu hij een gewaarborgde hulp heeft en geen controle heeft over het handelen van de zorgverlener. Het zorgkantoor moet het pgb niet bij hem, maar bij de zorgverlener terugvorderen en had daarvoor een fraudeonderzoek moeten starten. Ook is hij financieel niet in staat het bedrag terug te betalen, aangezien hij leeft van een bijstandsuitkering.