Centrale Raad van Beroep, 22-11-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2256, 24/707 AKW
Centrale Raad van Beroep, 22-11-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2256, 24/707 AKW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 22 november 2024
- Datum publicatie
- 29 november 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2024:2256
- Zaaknummer
- 24/707 AKW
Inhoudsindicatie
Intrekking en terugvordering kinderbijslag over het vierde kwartaal van 2022. De dochter van appellant woont niet meer bij hem in huis en appellant draagt onvoldoende bij aan het onderhoud van zijn dochter.
Uitspraak
24/707 AKW
Datum uitspraak: 22 november 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 5 maart 2024, 23/5347 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
Appellant heeft kinderbijslag ontvangen voor zijn dochter over een kwartaal waarin zij in een instelling woonde. De Svb heeft de kinderbijslag over de periode dat zijn dochter niet bij hem in huis woonde ingetrokken en teruggevorderd, omdat appellant volgens de Svb niet heeft voldaan aan de onderhoudsbijdrage en de bijdrage van de ex-partner van appellant hoger was. Appellant is het daar niet mee eens en wijst op de bijzondere situatie waarin zijn dochter en hij zich bevinden en de schuld bij de Belastingdienst die door de intrekking van de kinderbijslag is ontstaan. Appellant vindt dat de Svb van intrekking of terugvordering zou moeten afzien. De Raad komt tot de conclusie dat de intrekking en terugvordering in stand blijven.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 oktober 2024. Appellant is verschenen. De Svb is niet verschenen.
OVERWEGINGEN
Inleiding
De rechtbank Noord-Holland heeft met een beschikking van 19 mei 2022 de dochter ( [naam dochter] ) van appellant onder toezicht gesteld tot 19 november 2022. Met een beschikking van 5 juli 2022 heeft de rechtbank ook een machtiging tot uithuisplaatsing van de dochter verleend van 5 juli 2022 tot 19 november 2022. Met een beschikking van 18 oktober 2022 heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van de dochter van appellant verlengd met ingang van 19 november 2022 tot 19 november 2023. Met die beschikking is voor dezelfde periode ook de machtiging tot uithuisplaatsing van de dochter verlengd.
Op 20 juli 2022 heeft de Svb appellant laten weten dat zijn ex-partner kinderbijslag heeft aangevraagd voor [naam dochter] . Omdat de Svb bericht heeft ontvangen dat [naam dochter] niet meer thuis woont is appellant gevraagd op te geven hoeveel hij bijdraagt aan haar onderhoud. Appellant heeft de Svb op 30 juli 2022 meegedeeld dat zijn dochter vanaf 15 juli 2022 niet meer bij hem, maar in een instelling woont. Appellant heeft de Svb opgegeven dat hij ongeveer € 450,- tot € 500,- per kwartaal bijdraagt aan het onderhoud van zijn dochter.
Met een besluit van 16 maart 2023 heeft de Svb de kinderbijslag van appellant voor zijn dochter ingetrokken met ingang van het vierde kwartaal van 2022. De Svb heeft vervolgens met een besluit van 16 maart 2023 de kinderbijslag die is betaald over het vierde kwartaal van 2022 teruggevorderd tot een bedrag van € 356,16 en vastgesteld dat appellant dit bedrag vóór 28 april 2023 aan de Svb moet betalen. Tegen de besluiten van 16 maart 2023 heeft appellant bezwaar gemaakt, maar de Svb is met een besluit van 10 juli 2023 (bestreden besluit) bij de intrekking en terugvordering gebleven. De reden daarvan is dat de dochter van appellant niet thuis woont en appellant onvoldoende bijdraagt aan haar onderhoud. De Svb heeft daarbij vastgesteld dat als zou blijken dat appellant wel voldoende in het onderhoud heeft bijgedragen, appellant dan geen recht heeft op uitbetaling van de kinderbijslag, omdat de bijdrage van de andere ouder hoger is dan die van appellant.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd omdat dit onvoldoende was gemotiveerd. Na een tussenuitspraak heeft de Svb dit gebrek hersteld door een overzicht van de kosten te geven. De rechtbank heeft daarom bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Dit betekent dat de intrekking van de kinderbijslag vanaf het vierde kwartaal van 2022 en de terugvordering van de kinderbijslag over het vierde kwartaal van 2022 in stand blijven. De rechtbank is het eens met de Svb dat appellant onvoldoende bijdraagt aan het onderhoud van zijn dochter. Ook is de rechtbank het met de Svb eens dat als zou blijken dat appellant wel voldoende in het onderhoud heeft bijgedragen, appellant dan geen recht zou hebben op uitbetaling van de kinderbijslag, omdat de bijdrage van de andere ouder hoger is dan die van appellant.
Het standpunt van appellant
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.