Centrale Raad van Beroep, 26-11-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2273, 23/2450 PW
Centrale Raad van Beroep, 26-11-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2273, 23/2450 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 26 november 2024
- Datum publicatie
- 4 december 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2024:2273
- Zaaknummer
- 23/2450 PW
Inhoudsindicatie
Herziening en terugvordering van bijstand. Inkomsten uit werkzaamheden. Bewijslastverdeling. Onvoldoende onderzoek. Gebrek in hoger beroep hersteld. Appellant betwist dat hij inkomsten uit werkzaamheden bij de werkgever heeft genoten. Het college heeft volgens hem onvoldoende onderzoek gedaan. Uit een oogpunt van een evenwichtige bewijslastverdeling en gelet op de aan het college als bestuursorgaan ter beschikking staande onderzoeksmogelijkheden ligt het op de weg van het college om in het kader van het onderzoek naar een belastingsignaal bij het uitleenbureau als werkgever, naast de loongegevens ook de naam van de inlener op te vragen. Dit heeft het college echter niet gedaan. Het college heeft het gebrek in hoger beroep hersteld. Uit het nadere onderzoek blijkt dat appellant zelf en bewust gegevens van een derde heeft opgegeven aan zijn werkgever.
Uitspraak
23/2450 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 25 juli 2023, 22/5964 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (college)
Datum uitspraak: 26 november 2024
Het gaat in deze zaak om herziening en terugvordering van bijstand, omdat appellant geen melding heeft gemaakt van inkomsten uit werkzaamheden. Appellant betwist dat hij inkomsten uit werkzaamheden heeft gehad en stelt dat er sprake is van identiteitsfraude en dat het college onzorgvuldig onderzoek heeft gedaan. De Raad volgt appellant dat het college nader onderzoek had moeten doen, maar het college heeft dit gebrek in hoger beroep hersteld. Uit het nadere onderzoek blijkt dat appellant zelf en bewust gegevens van een derde heeft opgegeven aan zijn werkgever.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. Mous, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft partijen met een brief van 4 juli 2024 (regiebrief) laten weten hoe de Raad het geschil voorshands ziet en hen mogelijke vervolgstappen voorgehouden. Appellant heeft op 11 juli 2024 op die brief gereageerd en de Raad bericht dat hij een zitting niet noodzakelijk acht. Het college heeft op 5 september 2024 eveneens op de brief gereageerd en nadere stukken overgelegd. Ook het college heeft de Raad bericht een zitting niet noodzakelijk te achten.
Met een brief van 24 september 2024 heeft de Raad partijen bericht dat het dossier voldoende informatie bevat om tot een uitspraak te komen en dat hij een zitting daarom ook niet nodig acht. Omdat het college na de toestemming van appellant voor het doen van uitspraak zonder zitting inhoudelijk gereageerd en stukken overgelegd heeft, is hij opnieuw gewezen op zijn recht om ter zitting te worden gehoord.
Appellant heeft vervolgens wederom toestemming gegeven om uitspraak zonder zitting te doen. Daarom heeft de Raad de zaak niet op een zitting behandeld en het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellant ontvangt bijstand op grond van de Participatiewet.
Op 21 december 2021 heeft de gemeente Haarlem een melding ontvangen van het Inlichtingenbureau dat appellant inkomsten heeft ontvangen uit verrichte werkzaamheden voor uitleenbureau X, te Haarlem (werkgever). Het college heeft daarop bij de werkgever salarisspecificaties opgevraagd en deze ook ontvangen. Uit die salarisspecificaties en uit loongegevens van de Belastingdienst blijkt dat appellant in de periode van 12 augustus 2021 tot en met 31 oktober 2021 werkzaam is geweest voor de werkgever en daarmee inkomsten heeft ontvangen.
Met een besluit van 23 maart 2022, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 17 oktober 2022 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant herzien over de periode 12 augustus 2021 tot en met 31 oktober 2021 en over die periode een bedrag van € 996,24 van appellant teruggevorderd. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat hij inkomsten uit verrichte werkzaamheden heeft verkregen. De bijstand van appellant wordt herzien en teruggevorderd voor zover deze als gevolg daarvan ten onrechte is verstrekt. Volgens het college mag worden uitgegaan van de juistheid van de loongegevens van de Belastingdienst en van de bij de werkgever opgevraagde en verkregen salarisspecificaties.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.