Centrale Raad van Beroep, 04-12-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2292, 22/843 WIA
Centrale Raad van Beroep, 04-12-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2292, 22/843 WIA
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 4 december 2024
- Datum publicatie
- 5 december 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2024:2292
- Zaaknummer
- 22/843 WIA
Inhoudsindicatie
Voortzetting WGA-vervolguitkering op grond van de Wet WIA met ingang van 17 maart 2020 naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Het Uwv heeft juist uitvoering gegeven aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht en daarmee het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit, dat betrekking had op het ingenomen standpunt over de psychische- en duurbelastbaarheid van appellant, hersteld. Met de urenbeperking van maximaal 32 uur (4 maal 8 uur) wordt voldoende tegemoet wordt gekomen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft tevens afdoende gemotiveerd dat de nieuwe functies passend zijn voor appellant en hij 77,06% arbeidsongeschikt is. Proceskostenvergoeding.
Uitspraak
22/843 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
11 februari 2022, 20/5285 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 4 december 2024
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WGA-vervolguitkering op grond van de Wet WIA van appellant met ingang van 17 maart 2020 heeft voortgezet naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Volgens appellant heeft hij meer medische beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. Ook moet zijn WGA-vervolguitkering per 17 maart 2020 worden opgehoogd, omdat het Uwv nieuwe functies heeft geselecteerd. De Raad oordeelt dat het Uwv de WGA-vervolguitkering naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80% per 17 maart 2020 terecht ongewijzigd heeft voortgezet.
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 18 juli 2024 een tussenuitspraak1 gedaan (tussenuitspraak).
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 augustus 2024 ingediend, alsmede een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en een set CBBS-gegevens van 15 augustus 2024.
Namens appellant heeft mr. M. Ouwerkerk-Hoogendonk, advocaat, een zienswijze over deze stukken naar voren gebracht.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.
OVERWEGINGEN
Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en
omstandigheden verwijst de Raad naar de tussenuitspraak. Hij volstaat met het volgende.
Inleiding
In de tussenuitspraak heeft de Raad geoordeeld dat het bestreden besluit in strijd met
artikel 3:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is genomen, omdat het medisch onderzoek in de bezwaarfase niet met de vereiste zorgvuldigheid is geschied. Naar het oordeel van de Raad heeft het Uwv dit gebrek hersteld met een spreekuuronderzoek dat verzekeringsarts bezwaar en beroep Kol in hoger beroep alsnog heeft uitgevoerd en waarvan zij een rapport heeft opgemaakt.
Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om de juistheid van
het medisch oordeel van de verzekeringsartsen bezwaar en beroep over de fysieke belastbaarheid van appellant in twijfel te trekken.
De Raad heeft voorts geoordeeld dat het bestreden besluit op een onvoldoende
draagkrachtige motivering berust ten aanzien van het ingenomen standpunt over de psychische- en duurbelastbaarheid van appellant. De Raad heeft overwogen dat verzekeringsarts bezwaar en beroep haar standpunt hierover, bij indicatie van verminderde belastbaarheid, met eventuele overlap naar de indicatiegebieden stoornis in de energiehuishouding en/of preventief, onvoldoende heeft onderbouwd. De Raad heeft het Uwv met toepassing van artikel 8:51d van de Awb, opdracht gegeven het gebrek te herstellen.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv een rapport van 8 augustus 2024 van
verzekeringsarts bezwaar en beroep R. van den Enden ingediend. Deze verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd dat hij de schematherapie die appellant op de datum in geding volgde en de huiswerkopdrachten die hij in dit verband moest maken, ziet als een medisch geaccepteerde behandeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat appellant met een urenbeperking van maximaal 32 uur (4 maal 8 uur) voldoende wordt ontzien. Hij heeft in aanmerking genomen dat appellant op de dag van de schematherapie circa 6 uur niet beschikbaar was. Ook heeft hij ermee rekening gehouden dat de therapie tijdens kantoortijden plaatsvond, er reistijd mee gemoeid ging, alsmede pauzetijd vooraf en recuperatietijd achteraf. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd dat, hoewel van appellant verwacht wordt dat de huiswerkopdrachten buiten kantoortijden worden gedaan, hij de niet-beschikbaarheid uit coulance heeft afgerond naar 8 uur. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dit neergelegd in de FML van 8 augustus 2024.
Tevens heeft het Uwv een rapport van 15 augustus 2024 van de arbeidsdeskundige
bezwaar en beroep ingediend. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies laten vervallen en nieuwe functies geselecteerd. Zij heeft gemotiveerd dat zij deze functies passend acht voor appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid 77,06% is.
Appellant heeft in zijn zienswijze aangevoerd dat hij per datum in geding 80 tot 100%
arbeidsongeschikt moet worden beschouwd en de schatting op basis van de nieuw geselecteerde functies eerst per toekomende datum kan worden geëffectueerd. Appellant heeft zich beroepen op de aanzegrechtspraak, zoals aan de orde in een uitspraak van de Raad van
6 december 2017.2 Daarnaast acht appellant de wijze waarop het Uwv het CBBS-systeem hanteert, niet controleerbaar en verifieerbaar. Appellant acht het merkwaardig dat er bij de nieuwe functieselectie functies zijn gevonden met een hoger uurloon, dan bij de functieselectie die ten grondslag heeft gelegen aan het bestreden besluit.