Centrale Raad van Beroep, 04-12-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2307, 23/2331 WIA
Centrale Raad van Beroep, 04-12-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2307, 23/2331 WIA
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 4 december 2024
- Datum publicatie
- 6 december 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2024:2307
- Zaaknummer
- 23/2331 WIA
Inhoudsindicatie
Herziening WGA-uitkering. Het standpunt van het Uwv dat geen sprake is van excessief ziekteverzuim wordt niet gevolgd. Bestreden besluit niet voorzien van een deugdelijke motivering. Vernietiging bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De Raad voorziet zelf in de zaak en bepaald dat het besluit van 24 november 2021 te herroepen. De Raad bepaald dat appellant met ingang van 3 november 2021 recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%.
Uitspraak
23/2331 WIA
Datum uitspraak: 4 december 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 juni 2023, 22/3401 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 3 november 2021 heeft vastgesteld op 64,22%. Volgens appellant kan vanwege zijn ziekteverzuim, als gevolg van epileptische aanvallen, van een werkgever in redelijkheid niet verlangd worden hem te werk te stellen. De Raad volgt dit standpunt en komt tot het oordeel dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage niet juist heeft vastgesteld.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Kartal, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 24 april 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kartal en [naam vakbond consulent] , werkzaam als vakbondsconsulent bij FNV. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R.D. van den Heuvel.
Na de zitting heeft de Raad het onderzoek heropend en vragen aan het Uwv gesteld. Het Uwv heeft vervolgens een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 juni 2024 en een nader stuk ingebracht. Appellant heeft hier schriftelijk op gereageerd.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nadere zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als warehouse medewerker B voor gemiddeld 41,93 uur per week. Op 6 februari 2019 heeft hij zich ziekgemeld met medische klachten als gevolg van epilepsie. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 mei 2021. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk, voor appellant functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 60,98%. Het Uwv heeft aan appellant met ingang van 3 februari 2021 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend.
Bij besluit van 24 november 2021 heeft het Uwv de loongerelateerde WGA-uitkering van appellant per 3 november 2021 beëindigd en aan hem met ingang van die datum een
WGA-vervolguitkering op grond van de Wet WIA toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
Bij beslissing op bezwaar van 9 juni 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar gegrond verklaard, vanwege een wijziging van de mate van arbeidsongeschikt naar 64,22%. In dit besluit is toegelicht dat de WGA-vervolguitkering van appellant hierdoor niet verandert, omdat hij nog steeds in de arbeidsongeschiktheidsklasse
55 tot 65% valt. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van
3 juni 2022 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 8 juni 2022 ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de FML van 20 mei 2021 aanpassing behoeft en om die reden een nieuwe FML opgesteld, gedateerd op 3 juni 2022. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens op basis van deze nieuwe FML voor appellant functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 64,22%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen van appellant in de FML van 3 juni 2022 voldoende heeft meegenomen. Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat sprake is van een situatie waarin van een werkgever in redelijkheid niet verlangd kan worden hem te werk te stellen, zoals bedoeld in artikel 9, onder e, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 3 juni 2022 verwezen naar een brief van behandelend neuroloog J.C. Reijneveld van 25 februari 2022. In die brief is de vraag of het medisch noodzakelijk is dat er altijd iemand in de buurt van appellant is vanwege zijn epileptische aanvallen, ontkennend beantwoord en is opgemerkt dat dit niet haalbaar en niet realistisch is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich bij dit antwoord aangesloten en aangegeven dat dit ook past bij het feit dat appellant zelfstandig woont. Bovendien is de kans klein dat een epileptische aanval zich tijdens werktijd voordoet, gezien de aangenomen urenbeperking die inhoudt dat appellant in staat is maximaal vier uur per dag te werken en bestaat door deze urenbeperking voldoende tijd om te herstellen van zo’n aanval, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dat appellant voor een korte periode na een epileptische aanval niet kan werken, betekent niet dat hij helemaal niet kan werken. De rechtbank heeft deze motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep als overtuigend aangemerkt. Ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn. Het Uwv heeft naar het oordeel van de rechtbank appellant dan ook op goede gronden per 3 november 2021 voor 64,22% arbeidsongeschikt heeft geacht.
Het hoger beroep
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft daartegen aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht en dat gelet op zijn ziekteverzuim van een werkgever in redelijkheid niet kan worden verlangd om hem te werk te stellen. Over de arbeidskundige beoordeling heeft appellant aangevoerd dat de geschiktheid van de geselecteerde functies ten onrechte niet is beoordeeld in het licht van de voorwaarden waaraan een werkomgeving moet voldoen vanwege zijn epileptische aanvallen.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
Met een brief van 17 mei 2024 heeft de Raad het Uwv verzocht om de verzekeringsarts bezwaar en beroep het te verwachten ziekteverzuim van appellant op de datum in geding,
3 november 2021, opnieuw in te laten schatten, waarbij kenbaar de concrete recuperatietijd na een epileptische aanval en eventuele uitlokkende factoren voor een aanval worden betrokken. Voor wat betreft dit laatste aspect is ook verzocht om aandacht te besteden aan de bij appellant bestaande emotieregulatieproblematiek. De reden voor dit verzoek is gelegen in het feit dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 3 juni 2022 weliswaar heeft geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn dat de epilepsie van appellant leidt tot een meer dan regulier ziekteverzuim, maar dat bij de motivering voor die conclusie niet kenbaar de concrete recuperatietijd na een epileptische aanval is betrokken en evenmin eventuele uitlokkende factoren voor een aanval.
In reactie op dit verzoek heeft het Uwv het standpunt gehandhaafd dat geen sprake is van excessief ziekteverzuim en ter onderbouwing een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 juni 2024 ingebracht. Daarin heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, na ontvangst van aanvullende informatie van behandelend neuroloog Reijneveld van 14 juni 2024, het te verwachten ziekteverzuim van appellant op de datum in geding ingeschat op maximaal 19%. Bij die inschatting is ervan uitgegaan dat appellant op drie van de dertig dagen in het geheel niet beschikbaar is vanwege tonisch-clonische aanvallen en dat hij dagelijks in totaal anderhalf uur niet beschikbaar is vanwege twee tot drie focale aanvallen per dag met een recuperatietijd van dertig minuten, waarbij verondersteld is dat deze focale aanvallen zich niet voordoen tijdens acht nachtelijke slaapuren. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat uit de aanvullende informatie van de neuroloog niet blijkt van uitlokkende factoren of emotieregulatieproblematiek.
Appellant heeft bij brief van 2 augustus 2024 kenbaar gemaakt zich niet in de inschatting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kunnen vinden.