Centrale Raad van Beroep, 26-11-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2320, 24/774 PW
Centrale Raad van Beroep, 26-11-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2320, 24/774 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 26 november 2024
- Datum publicatie
- 16 december 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2024:2320
- Zaaknummer
- 24/774 PW
Inhoudsindicatie
Herziening, intrekking en terugvordering. Online gokken. Verwervingskosten. Boete. De rechtbank heeft ten onrechte de bedragen die met online gokken zijn ingezet aangemerkt als verwervingskosten. Anders dan de rechtbank veronderstelt is de mate van onzekerheid van het verkrijgen van inkomsten bij het maken van kosten niet relevant bij de beoordeling van de vraag of sprake is van verwervingskosten. Het gaat om de vraag of door middel van de activiteit inkomsten kunnen worden gegenereerd. Bij online gokken is dat juist het doel van die activiteit en soms ook het geval. Vervolgens gaat het om de vraag of de gemaakte kosten verband houden met het verkrijgen van inkomsten uit de betreffende activiteit. Bij deze gokactiviteiten is het maken van kosten in de vorm van inleggelden noodzakelijk om inkomsten daaruit te kunnen verkrijgen en is onmiskenbaar sprake van een dergelijk verband. De eerdere rechtspraak van de Raad blijft onverkort van kracht. Gelet op de schending van de inlichtingenverplichting was het college verplicht om een boete op te leggen.
Uitspraak
24/774 PW, 24/776 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 1 maart 2024, 23/3844 en 23/4210 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 26 november 2024
In deze zaak gaat het over bedragen die betrokkene heeft uitgegeven en ontvangen in verband met online gokken. Betrokkene, die bijstand ontving, heeft niet bij het college gemeld dat zij gokte en ook de daarmee verkregen inkomsten niet. Het college heeft de door betrokkene uit gokken ontvangen bedragen als inkomen aangemerkt en haar bijstand in verband hiermee herzien, ingetrokken en teruggevorderd. Ook heeft het college aan betrokkene een boete opgelegd. Het college heeft bij het vaststellen van de inkomsten geen rekening gehouden met de bedragen die betrokkene heeft ingezet om te gokken. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard met als reden dat het college wel rekening had moeten houden met de bedragen die betrokkene heeft ingezet. Het college is het niet eens met die uitspraak en is in hoger beroep gekomen. De Raad geeft het college gelijk en blijft bij zijn eerdere rechtspraak hieromtrent.
PROCESVERLOOP
Het college heeft hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 15 oktober 2024. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.H. Grommers en mr. G. Veenstra. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. P.N. Huisman, advocaat.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Betrokkene ontvangt sinds 11 december 2013 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW), naar de norm voor een alleenstaande ouder.
Naar aanleiding van een melding van 10 maart 2022 via het zogenoemde ondermijningsoverleg, inhoudend dat de nieuwe vriend van betrokkene altijd bij haar zou verblijven en het gezin in dure merkkleding en met dure smartphones rondloopt, is het college een rechtmatigheidsonderzoek gestart. In de eerste fase van dit onderzoek heeft de dienst sociale zaken van de gemeente Groningen administratief onderzoek gedaan. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in de Rapportage Vooronderzoek FC/SR (fase 1) van 7 april 2022. In oktober 2022 heeft de afdeling handhaving een vervolgonderzoek gedaan. In dat kader hebben handhavingsmedewerkers onder meer de door de vriend van betrokkene in het kader van aanvragen om bijzondere bijstand ingediende bankafschriften onderzocht en verder verschillende gegevensbronnen geraadpleegd, waaronder die van de Rijksdienst Wegverkeer (RDW). Met brieven van 2 januari 2023 heeft een handhavingsmedewerker betrokkene uitgenodigd voor een gesprek op 13 januari 2023. Daarbij is betrokkene verzocht om voor 11 januari 2023 afschriften van al haar bankrekeningen over de periode van 10 maart 2022 tot en met 31 december 2022 over te leggen alsmede en ook de eigendoms-, aankoop-en verkoopbewijzen van de voertuigen die zij in deze periode in haar bezit heeft gehad. Betrokkene heeft de gevraagde stukken overgelegd. Uit het verdere onderzoek is gebleken dat betrokkene in de periode van 1 april 2022 tot en met 31 december 2022 bedragen van online gokbedrijven heeft ontvangen. Tijdens het gesprek op 13 januari 2023 heeft betrokkene hierover verklaard dat zij weleens online gokt en zij twee gokaccounts heeft. De bevindingen van het vervolgonderzoek zijn neergelegd in de Rapportage fase 2 van 22 februari 2023.
Het college heeft in de onderzoeksresultaten aanleiding gezien om met een besluit van 16 maart 2023, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 23 augustus 2013 (bestreden besluit 1), de bijstand van betrokkene over de maanden april tot en met juni 2022, september 2022, november 2022 en december 2022 te herzien, de bijstand over de maand juli 2022 in te trekken en de over deze perioden gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 5.333,92 van betrokkene terug te vorderen. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat betrokkene haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van haar online gokactiviteiten en de daarmee verworven inkomsten. Het college heeft de bedragen die betrokkene heeft gewonnen aangemerkt als inkomen.
Met een besluit van 28 augustus 2023, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 3 oktober 2023 (bestreden besluit 2), heeft het college aan betrokkene een boete opgelegd van € 729,96. Het college is daarbij uitgegaan van normale verwijtbaarheid en heeft rekening gehouden met de draagkracht van betrokkene.
Uitspraak van de rechtbank
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen bestreden besluit 1 en 2 gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en het college opgedragen om binnen zes weken opnieuw te beslissen op de bezwaren van betrokkene. Samengevat heeft de rechtbank daaraan het volgende ten grondslag gelegd. In geschil is of bij het in aanmerking nemen van de inkomsten uit online gokactiviteiten rekening moet worden gehouden met de inleg. Vaste rechtspraak is dat de kosten die worden gemaakt om met online gokken inkomsten te genereren, zoals de inleg, gelijk te stellen zijn met verwervingskosten en dat bij het in aanmerking nemen van inkomsten in het kader van de PW geen plaats is voor verrekening van verwervingskosten. Tegen de achtergrond van het veranderde maatschappelijke debat over de verhouding tussen overheid en burger, is de rechtbank echter van oordeel dat deze vaste rechtspraak in de situatie van betrokkene niet gevolgd kan worden. Bedragen die bij het gokken worden ingelegd kunnen niet zonder meer gelijk worden gesteld met kosten die worden gemaakt om inkomen te verwerven. Daarbij is van belang dat op het moment van de inleg voor gokken nog geen sprake is van inkomen. Er is zelfs sprake van een grote mate van onzekerheid of de inleg überhaupt tot opbrengst zal leiden. Bij de inleg van bedragen voor gokactiviteiten is geen sprake van verwervingskosten om een (onzeker) inkomen te verwerven, maar van een uitgave die een betrokkene doet en waarbij hij een kans loopt op een opbrengst. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in een uitspraak van de Raad van 4 april 2023.1 Anders dan in die uitspraak het geval was, heeft betrokkene een sluitende administratie overgelegd. Het college dient bij de nieuw te nemen beslissing op bezwaar te berekenen of betrokkene meer of juist minder dan 100% van de ingelegde bedragen heeft ontvangen uit de gokactiviteiten. Het college zal dus een nieuwe berekening moeten maken van het vrij besteedbaar inkomen uit gokken in de bestreden periode. Als gevolg daarvan zal het college ook moeten nagaan of de hoogte van de boete dient te worden herzien, omdat de hoogte van de boete onlosmakelijk samenhangt met het herzieningsbesluit.
Het standpunt van het college
Het college is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat het college daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.
Het standpunt van betrokkene
Betrokkene heeft verwezen naar de overwegingen van de rechtbank. Zij meent dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de door haar ingelegde bedragen voor het gokken niet gelijk kunnen worden gesteld met verwervingskosten en daarom op de inkomsten in mindering moeten worden gebracht.