Home

Centrale Raad van Beroep, 25-11-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2321, 21/1830 PW

Centrale Raad van Beroep, 25-11-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2321, 21/1830 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
25 november 2024
Datum publicatie
16 december 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:2321
Zaaknummer
21/1830 PW

Inhoudsindicatie

Intrekking en terugvordering van bijstand. Vermogen. Geld in contanten. Beschikkingsmacht over auto’s. Rechtbank heeft ten onrechte zelf voorzien. Het college heeft terecht aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak heeft voorzien. De rechtbank had zich ervan moeten vergewissen of het college nog mogelijkheden zag voor nader onderzoek naar de vraag of betrokkene kon beschikken over de op naam van betrokkene gestelde auto’s. Een bestuurlijke of judiciële lus was aangewezen. Op basis van de onderzoeksbevoegdheden is er voldoende feitelijke grondslag voor het oordeel dat betrokkene in elk geval de feitelijke beschikkingsmacht had over twee auto’s. De herkomst van in de woning van betrokkene aangetroffen contante geldbedragen heeft appellant niet aannemelijk gemaakt. Betrokkene heeft niet aannemelijk gemaakt dat het aangetroffen geld niet van hem was. Het college heeft dit geldbedrag dan ook terecht toegerekend aan het vermogen van betrokkene. De Raad draagt het college op een nieuwe beslissing over de terugvordering te nemen.

Uitspraak

21/1830 PW, 21/1853 PW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 14 april 2021, 19/3074 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

het college van burgemeester en wethouders van Nuenen, Gerwen en Nederwetten (college)

[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

Datum uitspraak: 25 november 2024

In deze zaak gaat het om een intrekking en terugvordering van bijstand op de grond dat betrokkene over te veel vermogen beschikte. Het college en betrokkene hebben beiden hoger beroep ingesteld. Betrokkene heeft een aantal formele beroepsgronden aangevoerd. Die beroepsgronden slagen niet. Het college heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte zelf heeft voorzien in de zaak. Deze beroepsgrond slaagt. Inhoudelijk gaat het in deze zaak allereerst over intrekking van bijstand met ingang van 1 oktober 2018. Volgens het college heeft betrokkene zijn inlichtingenverplichting geschonden door een groot bedrag aan contanten dat bij een inval door de politie in zijn woning is aangetroffen, niet bij het college te melden. Over dit bedrag in contanten oordeelt de Raad, met de rechtbank, dat betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit geldbedrag niet aan hemzelf toebehoorde. Verder gaat deze zaak over intrekking en terugvordering van bijstand over de periode van 1 september 2011 tot en met 30 september 2018 op de grond dat betrokkene in die periode kon beschikken over vermogen in de vorm van drie auto’s met een waarde boven de grens van het vrij te laten vermogen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene de feitelijke beschikkingsmacht had over de drie auto’s. De Raad oordeelt dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene de feitelijke beschikkingsmacht heeft gehad over twee van de drie auto’s. Dit betekent dat de intrekking en terugvordering over de periode van 1 september 2011 tot en met 30 september 2018 gedeeltelijk in stand kunnen blijven. Het college krijgt dus gedeeltelijk gelijk. Betrokkene krijgt geen gelijk.

PROCESVERLOOP

Het college heeft hoger beroep ingesteld (21/1830 PW). Namens betrokkene heeft mr. S.B.M.A. Engelen, advocaat, eveneens hoger beroep ingesteld (21/1853 PW).

Vervolgens heeft mr. N.E. Gradisen, advocaat, zich als gemachtigde voor het college gesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend, de gronden van het hoger beroep aangevuld en nadere stukken ingediend.

De Raad heeft schriftelijk vragen aan partijen gesteld.

Het onderzoek ter zitting in de zaken heeft gevoegd plaatsgevonden op 12 maart 2024. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Engelen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.M.M. van Mil, advocaat en waarnemer van mr. Gradisen. Tevens is W.C.J. Verhallen, inkomensconsulent van het college, verschenen.

Op deze zitting heeft betrokkene verzocht om wraking van de voorzitter van de meervoudige kamer, waarna het onderzoek ter zitting is geschorst. Bij beslissing van 30 mei 2024 heeft de wrakingskamer van de Raad het wrakingsverzoek afgewezen.

Namens betrokkene heeft mr. Engelen gereageerd op de schriftelijke vragen van de Raad en nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting is hervat op 14 oktober 2024. Voor die zitting is betrokkene verschenen, bijgestaan door mr. Engelen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Mil. Tevens is F.F.G van der Laan, inkomensconsulent van het college, verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Betrokkene ontving sinds 4 april 1988 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW), naar de norm voor een alleenstaande.

1.2.

Op 26 september 2018 is bij een doorzoeking door de politie in de toenmalige woning van betrokkene (woning) onder meer een contant geldbedrag van € 48.450,- aangetroffen. De politie vermoedde na verder onderzoek dat betrokkene vanaf september 2011 eigenaar was van drie auto’s met een bovengemiddelde waarde, tot € 25.000,-, die op naam van de broer van betrokkene (P) geregistreerd hebben gestaan. De politie heeft op 9 oktober 2018 P gehoord als getuige en daarvan proces-verbaal opgemaakt.

1.3.

Het college heeft van de politie een op grond van artikel 13b van de Opiumwet opgestelde bestuurlijke rapportage van 1 oktober 2018 ontvangen en inzage gekregen in een aantal processen-verbaal van verhoor. Deze processen-verbaal van verhoor zijn via het Regionale Informatie- en Expertisecentrum (RIEC) aan het college verstrekt in het kader van het “Convenant ten behoeve van bestuurlijke en geïntegreerde aanpak georganiseerde criminaliteit, bestrijding handhavingsknelpunten en bevordering integriteitsbeoordelingen” (het convenant). Naar aanleiding hiervan heeft een handhavingsmedewerker van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan betrokkene verleende bijstand. In dat kader heeft de handhavingsmedewerker onder andere dossieronderzoek verricht en de van de politie verkregen processen-verbaal geraadpleegd. De bevindingen van het onderzoek staan in een rapport handhaving van 11 februari 2019.

1.4.

Met een besluit van 14 februari 2019, herzien met een besluit van 7 mei 2019 (besluit 1) heeft het college de bijstand van betrokkene met ingang van 1 oktober 2018 ingetrokken. Met een besluit van 19 maart 2019 (besluit 2) heeft het college de bijstand van betrokkene met ingang van 1 september 2011 ingetrokken en de over de periode van 1 september 2011 tot en met 30 september 2018 verstrekte bijstand, ter hoogte van in totaal € 110.514,76, van betrokkene teruggevorderd.

1.5.

Met een besluit van 8 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college het bedrag van de terugvordering verlaagd naar € 106.413,35. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat betrokkene, door het bij de doorzoeking in zijn woning aangetroffen bedrag van € 48.450,- aan contanten niet bij het college te melden, de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. Als gevolg hiervan kan het recht op bijstand van betrokkene met ingang van 1 oktober 2018 niet worden vastgesteld. Verder ligt aan het bestreden besluit ten grondslag dat betrokkene de inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat hij gedurende de periode van 1 september 2011 tot en met 30 september 2018 kon beschikken over vermogen in de vorm van drie auto’s, waarvan de waarde de voor hem toepasselijke grens van het vrij te laten vermogen van een alleenstaande te boven ging. Volgens het college had betrokkene daarom in die periode geen recht op bijstand.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het bezwaar voor zover gericht tegen besluit 2 gegrond verklaard, besluit 2 herroepen, bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit en de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit voor het overige in stand gelaten. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat anders dan betrokkene had aangevoerd het college de processen-verbaal uit het strafdossier op rechtmatige wijze van het RIEC heeft verkregen. Anders dan het college is de rechtbank van oordeel dat niet artikel 18, eerste lid, van de Wet politiegegevens (Wpg) en artikel 4:3, zevende lid, van het Besluit politiegegevens (Bpg) daarvoor de wettelijke grondslag vormen, maar artikel 19 van de Wpg. Over het inhoudelijke geschil is de rechtbank van oordeel dat de beroepsgronden tegen het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de intrekking per 1 oktober 2018, niet slagen. De rechtbank is verder van oordeel dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat de auto’s tot het vermogen van betrokkene moeten worden gerekend. Het college heeft zich vooral gebaseerd op het strafrechtelijke onderzoek. Hieraan kan weliswaar een vermoeden worden ontleend maar het biedt onvoldoende concrete en objectief verifieerbare feiten en omstandigheden voor een intrekking en terugvordering van bijstand over de gehele periode van 1 september 2011 tot en met 30 september 2018. Het besluit is in zoverre onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Nu naar het oordeel van de rechtbank het college dit gebrek, gelet op het tijdsverloop, niet meer kan herstellen, heeft de rechtbank zelf in de zaak voorzien.

Het standpunt van het college

3.1.

Het college is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat het college daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het standpunt van betrokkene

3.2.

Ook betrokkene is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat betrokkene daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels