Centrale Raad van Beroep, 26-11-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2327, 23/1603 PW
Centrale Raad van Beroep, 26-11-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2327, 23/1603 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 26 november 2024
- Datum publicatie
- 16 december 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2024:2327
- Zaaknummer
- 23/1603 PW
Inhoudsindicatie
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand. Kosten van curatele. Draagkracht. Beleidsregels. Beoordelingsruimte. DUO lening. Het besluit is in overeenstemming met de beleidsregels. Geen reden om met toepassing van artikel 4:84 van de Awb af te wijken van de beleidsregels. Tot de middelen van bestaan worden onder meer alle inkomensbestanddelen gerekend waarover de betrokkene beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Gelet op het aanvullend karakter van de PW mag dan ook van een studerende die bijstand vraagt worden gevergd dat die een basislening bij DUO aangaat, ook al bouwt hij daarmee een schuld op. Dat het hier gaat om de kosten van een curator, maakt hierbij geen verschil. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld is appellante door het besluit niet in ernstige mate tekort gedaan. De lening die zij bij DUO zou moeten aangaan is relatief beperkt.
Uitspraak
23/1603 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 14 april 2023, 22/967 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Schagen (college)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 26 november 2024
In deze zaak gaat het om de hoogte van de bijzondere bijstand voor de kosten van curatele, die aan betrokkene als studerende is toegekend. Het college heeft bij de bepaling van de draagkracht van betrokkene in aanmerking genomen dat zij een aanvullende studielening kan afsluiten bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Volgens betrokkene is dat niet terecht. De rechtbank heeft haar gelijk gegeven. De Raad stelt ambtshalve vast dat de rechtbank haar oordeel heeft gebaseerd op een verkeerde lezing van het bestreden besluit en verder dat de rechtbank dat besluit ten onrechte heeft vernietigd. Het beleid dat het college voor de bepaling van de draagkracht hanteert houdt in dat rekening wordt gehouden met de inkomsten waarover een studerende kan beschikken als die een aanvullende studielening afsluit. Volgens betrokkene had het college in haar geval van dat beleid moeten afwijken omdat van haar, als onder curatele gestelde, niet is te vergen dat zij voor deze kosten een lening aangaat. De Raad geeft betrokkene hierin geen gelijk. Het college had in de omstandigheden van betrokkene geen reden hoeven zien om van de beleidsregels over de draagkrachbeoordeling af te wijken. Het college heeft de hoogte van de bijzondere bijstand met toepassing van het beleid juist vastgesteld.
PROCESVERLOOP
Het college heeft hoger beroep ingesteld.
De curator van betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 3 september 2024. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.J. Smeets en D.W. Anema. Voor betrokkene is haar curator, mr. N.M. Belle-Zimmerman, verschenen.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Betrokkene was in de periode waar het hier om gaat onder curatele gesteld en volgde beroepsonderwijs. Zij ontving sinds 10 oktober 2020 € 246,94 per maand aan bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) voor de kosten van curatele.
Op 9 augustus 2021 heeft de curator van betrokkene aan het college meegedeeld dat betrokkene met ingang van 1 augustus 2021 studiefinanciering ontvangt.
Met een besluit van 19 oktober 2021 heeft het college de bijzondere bijstand voor de kosten van curatele met ingang van 1 oktober 2021 voortgezet en daarbij het bedrag ervan verlaagd naar € 62,33 per maand.
Naar aanleiding van het bezwaar van betrokkene tegen de hoogte van de voortgezette bijzondere bijstand heeft het college het bedrag met een besluit van 9 december 2021 (bestreden besluit) gewijzigd en de hoogte ervan vastgesteld op € 96,60 per maand. Het college heeft, onder verwijzing naar de beleidsregels over de draagkrachtbeoordeling zoals neergelegd in het Handboek Bijzondere bijstand Gemeente Schagen 2019 (beleidsregels), de draagkracht van betrokkene vastgesteld op 35% van haar inkomen boven 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Bij de vaststelling van het inkomen van betrokkene is het college uitgegaan van de normbedragen voor een basisbeurs en een aanvullende beurs en van het normbedrag voor een aanvullende lening die betrokkene bij DUO kon afsluiten. Het college verwijst hierbij naar de beleidsregels en artikel 33, tweede lid, van de PW en artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000).
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat het recht op bijzondere bijstand per 1 oktober 2021 moet worden vastgesteld op € 132,52 per maand. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, als volgt overwogen. In artikel 33, tweede lid, van de PW is bepaald dat het inkomen uit studiefinanciering op grond van de Wsf 2000 in aanmerking wordt genomen bij het van toepassing zijnde normbedrag voor de kosten van levensonderhoud als bedoeld in artikel 3.18 van de Wsf 2000. Tot dit normbedrag behoort ook een aanvullende lening die bij DUO kan worden afgesloten. Volgens vaste rechtspraak van de Raad moet bij de vaststelling van het recht op bijzondere bijstand ook de lening die bij DUO kan worden afgesloten bij de beoordeling van de draagkracht in aanmerking worden genomen. Ook wanneer de bijzondere bijstand wordt aangevraagd voor de kosten van bewindvoering. Het college heeft in overeenstemming met het bepaalde in artikel 33, tweede lid, van de PW gehandeld door bij de vaststelling van de draagkracht van betrokkene ook rekening te houden met de lening die betrokkene bij DUO kan afsluiten. In het geval van betrokkene is de rechtbank echter van oordeel dat artikel 33, tweede lid, van de PW (gedeeltelijk, voor zover het betreft het in aanmerking nemen van de DUO-lening) buiten toepassing gelaten moet worden. Doordat de curator, om haar beloning voor de werkzaamheden voor betrokkene zo veel mogelijk voldaan te krijgen, verplicht wordt voor betrokkene een lening bij DUO aan te vragen, belast zij betrokkene met schulden. Hiermee worden de belangen van betrokkene, als onder curatele gestelde, niet beschermd. De voorschriften uit de PW strijden hier met die uit het Burgerlijk Wetboek en de doelstelling die uit de onder curatelestelling volgt. Door bij de draagkrachtberekening rekening te houden met de aanspraak die betrokkene op een lening bij DUO heeft, wordt de bescherming van betrokkene als onder curatele gestelde in ernstige mate tekort gedaan. De gevolgen van de toepassing van artikel 33, tweede lid, van de PW stroken naar het oordeel van de rechtbank niet met wat de wetgever kan hebben bedoeld of voorzien.
Het standpunt van het college
3. Het college is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Het college stelt zich op het standpunt dat hij terecht de lening die betrokkene kon afsluiten bij DUO, heeft betrokken bij de vaststelling van haar draagkracht.