Centrale Raad van Beroep, 13-12-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2390, 23/2858 WIA
Centrale Raad van Beroep, 13-12-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2390, 23/2858 WIA
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 13 december 2024
- Datum publicatie
- 23 december 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2024:2390
- Zaaknummer
- 23/2858 WIA
Inhoudsindicatie
Verzoek om schadevergoeding in verband met onrechtmatig besluit afgewezen. Appellante heeft de door haar gestelde schade onvoldoende onderbouwd. Wat betreft de in hoger beroep verzochte schadevergoedingen als gevolg van feitelijk handelen en schending van haar privacy oordeelt de Raad niet bevoegd te zijn.
Uitspraak
23/2858 WIA
Datum uitspraak: 13 december 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 augustus 2023, 23/1541 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om schadevergoeding
Partijen:
[appellante] te [woonplaats], Suriname (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak om een verzoek om schadevergoeding als gevolg van een onrechtmatig besluit van 30 oktober 2018. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat appellante de door haar gestelde schade niet heeft onderbouwd. De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank. In hoger beroep heeft appellante ook nog verzocht om schadevergoeding als gevolg van feitelijk handelen door het Uwv. De Raad is niet bevoegd over dit verzoek te oordelen. Ditzelfde geldt voor het verzoek om schadevergoeding als gevolg van de schending van haar privacy.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. O.G. Biharie, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak via videobellen behandeld op een zitting van 7 november 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Biharie. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door Y. Huisman.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellante ontvangt met ingang van 18 juli 2008 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). In 2017 is zij met behoud van haar WIAuitkering naar Suriname verhuisd. In het kader van een herbeoordeling hebben een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige onderzoek verricht. Bij besluit van 30 oktober 2018 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 69,14%. Appellante is meegedeeld dat zij tot en met 31 oktober 2020 een loonaanvullingsuitkering blijft ontvangen en dat zij 1 november 2020 een vervolguitkering krijgt als zij op die datum minder dan € 534,13 verdient.
In januari 2021 heeft appellante contact opgenomen met het Uwv omdat zij sinds november 2020 een lagere WIA-uitkering heeft ontvangen. Volgens appellante heeft zij het besluit van 30 oktober 2018 niet ontvangen. Het Uwv heeft het besluit van 30 oktober 2018 vervolgens nogmaals naar appellante verzonden. Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 23 juni 2021 gegrond verklaard. De loonaanvullingsuitkering is vanaf 1 november 2020 ongewijzigd voortgezet. Op 30 juli 2021 heeft appellante een nabetaling ontvangen over de periode van 1 november 2020 tot en met 31 juli 2021 en vakantietoeslag over de periode van 1 mei 2020 tot en met 30 april 2021 van in totaal € 14.981,65.
Appellante heeft op 18 juli 2022, aangevuld bij brieven van 2 november 2022 en 28 januari 2023, een verzoek om schadevergoeding ingediend bij het Uwv, omdat zij als gevolg van het onrechtmatige besluit van 30 oktober 2018 financiële, medische en psychologische schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.085.000,-.
Bij besluit van 16 februari 2023 heeft het Uwv het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Volgens het Uwv is geen sprake van schending van de privacy van appellante, omdat het Uwv de correspondentie heeft verzonden naar het adres waarop appellante woonachtig was. Verder ontbreekt volgens het Uwv een causaal verband tussen de onterechte verlaging van de WIA-uitkering van appellante en het opheffen van haar bankrekening, de BKR-registratie en het niet kunnen kopen van een woning. Ook heeft het Uwv geen reden gezien voor vergoeding van de geclaimde immateriële schade. Wat betreft het niet toesturen van een rapport van de heer L. Chin Kon Sung heeft het Uwv erop gewezen dat deze arts appellante er zelf op heeft gewezen dat hij de stukken heeft vernietigd, zodat deze niet kunnen worden toegezonden.
Appellante heeft hierop gereageerd met brieven van 18 en 20 februari 2023. Het Uwv heeft deze brieven doorgezonden naar de rechtbank ter behandeling als een verzoekschrift om schadevergoeding.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant heeft aangevoerd dat zij als gevolg van het onrechtmatige besluit van 30 oktober 2018 schade heeft geleden, bestaande uit een bedrag van € 585.000,- aan materiële schade en een bedrag van € 1.500.000 aan immateriële schade. Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat niet ter discussie staat dat het besluit van 30 oktober 2018 onrechtmatig is.
Materiële schadevergoeding
Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat de door haar gestelde materiële schade, bestaande uit het niet kunnen kopen van een woning omdat zij geen hypotheek of lening kon afsluiten en ook haar bankrekening is opgeheven, het gevolg is van de verlaging van haar WIA-uitkering per 1 november 2020. Er is volgens de rechtbank niet komen vast te staan dat de gestelde schade verband houdt met het onrechtmatige besluit van 30 oktober 2018. Appellante heeft dan ook geen recht op materiële schadevergoeding.
Immateriële schadevergoeding
De rechtbank heeft geen grond gezien voor de geclaimde immateriële schade als gevolg van de gestelde onjuiste verzending van de beslissing op bezwaar van 30 oktober 2018. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv het besluit van 30 oktober 2018 naar het laatst bekende woonadres van appellante in Suriname heeft verzonden. Hoewel appellante een postadres in Nederland had dat bij het Uwv bekend was, is de rechtbank van oordeel dat het Uwv niet onrechtmatig heeft gehandeld door het besluit naar het woonadres van appellante in Suriname te verzenden. De rechtbank heeft voorts overwogen dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet meer op dat adres woonde. Appellante is bovendien niet in haar verdediging benadeeld, aangezien zij na hernieuwde toezending door het Uwv alsnog bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit en het Uwv het bezwaar tegen dat besluit gegrond heeft verklaard.
De gestelde schade als gevolg van de schending van de mentale en lichamelijke integriteit van appellante doordat er in 2018 en 2022 fysieke en psychische onderzoeken hebben plaatsgevonden, komt volgens de rechtbank evenmin voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank heeft vooropgesteld dat het Uwv het recht heeft om uitkeringsgerechtigden medisch te laten onderzoeken. Dat het besluit van 30 oktober 2018 achteraf onrechtmatig is gebleken, wil niet zeggen dat het daaraan ten grondslag liggende medische onderzoek ook onrechtmatig was. Appellante heeft verder niet nader onderbouwd waarom het medische onderzoek in 2018 onrechtmatig zou zijn geweest of dat verzekeringsartsen van het Uwv zich schuldig zouden hebben gemaakt aan strafbare en onrechtmatige handelingen. Als appellante al schade heeft geleden als gevolg van dat medische onderzoek in 2022, is die schade geen gevolg van het onrechtmatige besluit van 30 oktober 2018. Alleen al daarom komt die gestelde schade niet voor vergoeding in aanmerking.
De gestelde schade als gevolg van een schending van haar mensenrechten, omdat haar veiligheid en rust haar in Suriname zijn ontnomen waardoor zij daar niet meer kan blijven wonen, komt niet voor toekenning in aanmerking, omdat de schade niet het gevolg is van het besluit van 30 oktober 2018. Dit geldt ook voor de geclaimde schade als gevolg van de gestelde schending van haar recht op informatie, omdat het Uwv ondanks herhaalde verzoeken haar niet of niet tijdig de informatie heeft verstrekt waarop zij recht heeft.
Het standpunt van appellante
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat zij als gevolg van opeenvolgende schorsingen van haar uitkering haar huurwoning is kwijtgeraakt, waardoor zij zowel geestelijke emotionele als financiële schade zou hebben geleden. De schade is psychisch en medisch onherstelbaar. Volgens appellante heeft het Uwv ook haar mentale en lichamelijke integriteit geschonden. Appellante heeft aangevoerd dat het Uwv haar medisch dossier naar een tijdelijk vakantieadres heeft gestuurd en dat nu niet duidelijk is wie haar medisch dossier heeft ontvangen. Dit brengt extra angst en gevoel van onveiligheid met zich. Zij voelt zich dan ook niet meer veilig in Suriname. Daarnaast zou appellante in 2018 zijn herkeurd door psychiater dr. V. Lumsden van het Psychiatrisch Ziekenhuis Suriname. Dit zou dezelfde psychiater van het Uwv zijn die haar in 2022 antidepressiva heeft voorgeschreven, wat appellante bijna fataal is geworden. Appellante heeft verder gesteld dat haar angstaanvallen zijn toegenomen omdat het Uwv haar leven in acute gevaar heeft gebracht door een feitelijk onderbouwde onrechtmatige daad te plegen. Daarnaast heeft het Uwv zich volgens appellante niet gehouden aan wettelijk vastgestelde reactietermijnen, wat appellante ook eerder kenbaar heeft gemaakt in klacht-, bezwaar,- en beroepsprocedures. Door de onrechtmatige korting van haar WIA-uitkering sinds november 2020 tot juni 2021, kreeg appellante ook te maken met een tekort op haar bankrekening in Nederland. Er was nog sprake van een roodstand van € 500,- die appellante niet meer kon aflossen.
Het standpunt van het Uwv
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Volgens het Uwv heeft appellante voor wat betreft de geclaimde materiële schade niet aannemelijk gemaakt dat deze schade het gevolg is van het onrechtmatige besluit van 30 oktober 2018. Er bestaat volgens het Uwv geen causaal verband tussen de onterecht uitbetaalde WGA-vervolguitkering vanaf 1 november 2020 tot en met 31 juli 2021 en de geclaimde schade. Van een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van appellante is niet gebleken, zodat volgens het Uwv ook de geclaimde immateriële schade niet voor vergoeding in aanmerking komt. Naar de mening van het Uwv is er geen causaal verband tussen de onterecht uitbetaalde WGA-vervolguitkering vanaf 1 november 2020 tot en met 31 juli 2021 en de geclaimde schade van de geschonden mensenrechten.