Home

Centrale Raad van Beroep, 10-12-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2400, 22/3909 PW

Centrale Raad van Beroep, 10-12-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2400, 22/3909 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
10 december 2024
Datum publicatie
10 januari 2025
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:2400
Zaaknummer
22/3909 PW

Inhoudsindicatie

Afwijzing aanvraag om bijstand. Bezwaar tegen buiten behandeling laten van aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard. Elektronische weg stond niet open. Appellant heeft met een e-mailbericht bezwaar gemaakt. De elektronische weg stond bij het college niet open. De ontkenning van de ontvangst van de brief waarbij appellant in de gelegenheid is gesteld het verzuim te herstellen, is ongeloofwaardig. Appellant heeft het verzuim niet tijdig hersteld. De aanvraag om bijstand heeft het college terecht afgewezen. Appellant heeft geen rekeningafschriften van een creditcard overgelegd. Deze gegevens zijn noodzakelijk om inzicht te krijgen in de financiële situatie van appellant.

Uitspraak

Datum uitspraak: 10 december 2024

22/3909 PW, 24/403 PW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Limburg van 8 november 2022, 20/3097 (aangevallen uitspraak 1), en 16 januari 2024, 22/515 (aangevallen uitspraak 2)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (college)

In deze zaak gaat het om een besluit tot niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar en een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Het college heeft het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard omdat het via e-mail was verzonden, terwijl de elektronische weg niet openstond, en appellant dat verzuim vervolgens niet op tijd heeft hersteld. Appellant stelt dat hij de herstelverzuimbrief niet heeft ontvangen. Het college heeft de aanvraag om bijstand afgewezen omdat niet kan worden vastgesteld of appellant in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. Appellant stelt dat hij alle (financiële) stukken waar hij redelijkerwijs over kon beschikken heeft overgelegd. Hij krijgt in beide zaken geen gelijk. De hoger beroepen slagen dus niet.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr.drs. J. el Hannouche, advocaat, hoger beroepen ingesteld.

Het college heeft verweerschriften ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr.drs. el Hannouche. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Y.J.P. Pozun.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. De Raad gaat bij de beoordeling van de hoger beroepen uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Inzake 22/3909

1.1.

Appellant heeft op 6 februari 2020 een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet ingediend. Met een besluit van 3 april 2020 heeft het college de aanvraag niet in behandeling genomen. Namens appellant heeft zijn gemachtigde met een emailbericht van 29 april 2020 bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag. Met een brief van 5 mei 2020 heeft het college de gemachtigde gevraagd waartegen dit bezwaar zich richt en hem erop gewezen dat op de aanvraag van 6 februari 2020 op 3 april 2020 al is beslist. Met een e-mailbericht van 11 mei 2020 heeft gemachtigde op deze brief gereageerd en gesteld dat hij niet bekend is met het besluit van 3 april 2020. Gemachtigde heeft in het emailbericht geconcludeerd dat in het besluit van 3 april 2020 afwijzend op de aanvraag moet zijn beslist en heeft daarbij alsnog bezwaar gemaakt tegen het besluit van 3 april 2020. Hij heeft daarbij verzocht hem het besluit van 3 april 2020 via de mail te doen toekomen. Met een e-mailbericht van 12 mei 2020 heeft de secretaris van de bezwaarcommissie op het emailbericht van gemachtigde gereageerd en hem het besluit van 3 april 2020 toegezonden. Daarbij heeft de secretaris van de bezwaarschriftencommissie vermeld dat het bezwaarschrift van 29 april 2020 wordt opgevat als te zijn gericht tegen het besluit van 3 april 2020 en dat gemachtigde per aangetekende post een ontvangstbevestiging zal ontvangen. Met een brief van 13 mei 2020 heeft de secretaris van de bezwaarcommissie gemachtigde de ontvangst van het bezwaarschrift tegen het besluit van 3 april 2020 bevestigd. Daarbij is gemachtigde erop gewezen dat het bezwaarschrift niet voldoet aan de bij wet gestelde vereisten, omdat de gronden van bezwaar en een handtekening onder het bezwaar ontbreken en het bezwaar niet via de digitale weg kan worden ingediend. Gemachtigde heeft vervolgens tot 26 mei 2020 de tijd gekregen om het verzuim van het niet-schriftelijk indienen van het bezwaarschrift en van het ontbreken van zijn handtekening te herstellen. Ook is in de brief gemeld dat een nadere termijn voor het indienen van de bezwaargronden nog zal worden geboden, tegelijk met het toesturen van de stukken.

1.2.

Met een brief van 15 mei 2020 heeft ook de procesondersteuner bezwaar en beroep van de gemeente Sittard-Geleen gemachtigde de ontvangst van het bezwaarschrift tegen het besluit van 3 april 2020 bevestigd. Daarbij zijn het besluit van 3 april 2020 en de stukken meegezonden, is gewezen op de eerder verzonden ontvangstbevestiging en dat daarin is medegedeeld dat niet aan alle wettelijke vereisten was voldaan en is gemachtigde de gelegenheid geboden de gronden van het bezwaar uiterlijk 8 juni 2020 in te dienen. Op 8 juni 2020 heeft gemachtigde namens appellant schriftelijk en ondertekend de gronden van het bezwaar ingediend.

1.3.

Met het besluit van 15 oktober 2020 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het buiten behandeling stellen van de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat aan het bezwaar gebreken kleven die niet binnen de geboden termijn zijn hersteld. Met een brief van 13 mei 2020 is een ontvangstbevestiging gestuurd waarin is medegedeeld dat de elektronische weg niet is opengesteld. Appellant is verzocht het bezwaar schriftelijk in te dienen en te voorzien van een handtekening. Uit de Track & Trace-gegevens van de brief van 13 mei 2020 blijkt dat de brief is bezorgd bij het kantoor van de gemachtigde van appellant en dat voor de ontvangst daarvan is getekend. Vaststaat dat appellant niet binnen de in die brief gestelde termijn van 26 mei 2020 het verzuim heeft hersteld. Het aanvullend bezwaarschrift van 8 juni 2020 is ruimschoots na die termijn ingediend.

Inzake 24/403

1.4.

Op 1 mei 2020 heeft appellant zich opnieuw gemeld om bijstand aan te vragen. Hij heeft op 13 mei 2020 een aanvraag ingediend. Met een besluit van 10 juni 2020, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 22 oktober 2021 (bestreden besluit 2), heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat naast de ontbrekende stukken betreffende de inkomsten/werkzaamheden ook de gevraagde bankafschriften van twee creditcards niet zijn overgelegd en dat appellant niet met objectief verifieerbare bewijsstukken heeft aangetoond hoe hij in de kosten van zijn levensonderhoud heeft voorzien.

Uitspraken rechtbank

2. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard en daarmee de bestreden besluiten in stand gelaten.

Standpunt van appellant

3. Appellant is het met de uitspraken van de rechtbank niet eens. Wat hij heeft aangevoerd, wordt hieronder per afzonderlijke zaak besproken.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels