Centrale Raad van Beroep, 10-12-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2439, 23/849 PW
Centrale Raad van Beroep, 10-12-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2439, 23/849 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 10 december 2024
- Datum publicatie
- 15 januari 2025
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2024:2439
- Zaaknummer
- 23/849 PW
Inhoudsindicatie
Vrijstelling arbeidsverplichtingen. Begin van bewijs voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikt. Onzorgvuldige voorbereiding. Uit het door appellant overgelegde intelligentie-onderzoek blijkt dat appellant wordt ingeschat op een zeer zwakbegaafd intelligentieniveau. Uit zowel de door appellant overgelegde rapporten als het door de arts van het Uwv opgestelde verslag komt naar voren dat appellant mogelijk verstandelijk beperkt is en dat hij als gevolg hiervan langdurige en intensieve begeleiding in werk nodig heeft, waardoor hij mogelijk is aangewezen op beschut werk. Voor de stelling van appellant dat hij in ernstige mate en langdurig beperkt is voor algemeen geaccepteerde arbeid is daarmee een begin van bewijs geleverd. Het college had daarom aanleiding moeten zien om de stelling van appellant dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is te beoordelen op basis van een verzekeringsgeneeskundig en zo nodig een arbeidsdeskundig onderzoek. Het college heeft niet een dergelijk onderzoek laten uitvoeren.
Uitspraak
23/849 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 6 februari 2023, 21/2876 (aangevallen uitspraak), en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)
Datum uitspraak: 10 december 2024
In deze zaak gaat het om de afwijzing van het verzoek van appellant om de arbeids- en reintegratieverplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, ondedeel a, b en c van de Participatiewet (PW) niet op hem toe te passen. Volgens appellant heeft hij een begin van bewijs geleverd voor de stelling dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in die bepaling en heeft het college hiernaar vervolgens onvoldoende onderzoek verricht. Anders dan de rechtbank is de Raad het met appellant eens.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.V.A.Y. Dassen-Vranken, advocaat, hoger beroep ingesteld en verzocht het college te veroordelen tot vergoeding van schade.
Het college heeft een verweerschrift ingediend. Beide partijen hebben nadere stukken overgelegd.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 29 oktober 2024. Voor appellant is mr. Dassen-Vranken verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. V.H.J.M. van den Heuvel.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Het college heeft appellant met ingang van 23 januari 2020 bijstand op grond van de PW toegekend. In het toekenningsbesluit is vermeld dat appellant arbeids- en reintegratieverplichtingen heeft, namelijk de verplichtingen van artikel 9, eerste lid, onderdelen a, b en c, van de PW.
Appellant heeft het college op 15 februari 2020 verzocht om te bepalen dat die verplichtingen niet op hem van toepassing zijn omdat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft appellant een rapportage van een door een psycholoog uitgevoerd intelligentieonderzoek van 11 april 2012 en een rapport van Atlant re-integratie van 23 april 2012 overgelegd. Naar aanleiding van het verzoek van appellant heeft het college een arts, werkzaam voor het Uwv, onderzoek laten doen naar de situatie van appellant. In een rapport van 27 augustus 2020 heeft de arts geconcludeerd dat appellant arbeidsvermogen heeft.
Het college heeft met een besluit van 13 juli 2021, voor zover hier van belang, het verzoek van appellant afgewezen en dat besluit, na bezwaar, gehandhaafd met een besluit van 17 september 2021 (bestreden besluit). Het college heeft de afwijzing gebaseerd op het rapport van de arts van het Uwv. Uit de conclusie van de arts dat appellant arbeidsvermogen heeft volgt volgens het college dat appellant niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft, voor zover hier van belang, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank voor zover die gaat over de afwijzing van het verzoek van appellant van 15 februari 2020. Hij heeft daartegen aangevoerd dat hij, met name in verband met zijn mentale situatie, volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is in de zin van artikel 9, vijfde lid, van de PW en dat hij daarvoor een begin van bewijs heeft geleverd. Hij stelt zich op het standpunt dat het college vervolgens onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar zijn arbeidsbeperkingen.