Centrale Raad van Beroep, 30-05-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:3, 22/2054 PW
Centrale Raad van Beroep, 30-05-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:3, 22/2054 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 30 mei 2024
- Datum publicatie
- 17 juli 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2024:3
- Zaaknummer
- 22/2054 PW
Inhoudsindicatie
Verrekening schuld met AIO-aanvulling. Aflossingscapaciteit. Beslagvrije voet. Beleid Svb. Appellant heeft een schuld aan de Svb die is ontstaan als gevolg van herziening en terugvordering van een AIO-aanvulling. Op grond van de PW en beleid (Regeling) is de maandelijkse aflossingscapaciteit berekend en is het bedrag van de verrekening vastgesteld. Bij appellant gaat het om langdurige verrekeningen, waarbij pas na tien jaar bij een volledig gebruik van de aflossingscapaciteit tot kwijtschelding kan worden overgegaan. De Raad concludeert dat aan de handhaving van het gebruik van de volledige aflossingscapaciteit, geregeld in artikel 3 en 4, tweede lid, van de Regeling, na de inwerkingtreding van de Wvbvv, zonder enige heroverweging, zodanig ernstige motiveringsgebreken kleven dat deze delen van het beleid niet als grondslag kunnen dienen voor de bestreden besluiten.
Uitspraak
22/2054 PW
Datum uitspraak: 30 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 9 juni 2022, 22/110 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
Deze zaak gaat over de gevolgen van de op 1 januari 2021 in werking getreden Wvbvv1 voor de verrekening van schulden aan de Svb met uitkeringen van de Svb (aflossingscapaciteit) voor personen vanaf de AOW2-gerechtigde leeftijd. Het doel van de Wvbvv is vereenvoudiging van de berekening van de beslagvrije voet, waarbij oog is voor de financiële belangen van de schuldeiser. Appellant heeft een schuld aan de Svb die is ontstaan als gevolg van herziening en terugvordering van bijstand. Het betreft de aanvulling op het AOWpensioen tot de bijstandsnorm voor pensioengerechtigden, verleend door de Svb op grond van artikel 47a van de PW.3 Op grond van de PW en beleid (Regeling)4 is de maandelijkse aflossingscapaciteit berekend en is het bedrag van de verrekening vastgesteld. Bij appellant gaat het om langdurige verrekeningen, waarbij pas na tien jaar bij een volledig gebruik van de aflossingscapaciteit tot kwijtschelding kan worden overgegaan. De Raad concludeert dat aan de handhaving van het gebruik van de volledige aflossingscapaciteit, geregeld in artikel 3 en 4, tweede lid, van de Regeling, na de inwerkingtreding van de Wvbvv, zonder enige heroverweging, zodanig ernstige motiveringsgebreken kleven dat deze delen van het beleid niet als grondslag kunnen dienen voor de bestreden besluiten. De Svb dient opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. Alkir, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 april 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door A. Alkir. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. ZuidersmaHovers en R.W. Nicolaas.
De Svb heeft vragen van de Raad beantwoord.
Het onderzoek is heropend na de zitting.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, omdat partijen hebben verklaard niet gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. Vervolgens heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellant heeft de AOW-gerechtigde leeftijd. Hij en zijn echtgenote ontvingen naast een onvolledig AOW-pensioen voor gehuwden een aanvulling op grond van artikel 47a van de PW (AIO-aanvulling). De echtgenote is in oktober 2021 overleden. Nadien ontvangt appellant een AOW-pensioen en AIO-aanvulling voor een ongehuwde.
Appellant heeft een schuld aan de Svb. De schuld is ontstaan als gevolg van herziening van het recht op de AIO-aanvulling en de terugvordering van het daardoor onverschuldigd betaalde bedrag. Appellant en zijn echtgenote beschikten over vermogen in Turkije, bestaande uit onroerende zaken, die zij niet hebben gemeld aan de Svb. Appellant en zijn echtgenote moeten aan de Svb een bedrag van € 38.008,87 betalen als gevolg van een herzieningsbesluit en een terugvorderingsbesluit uit 2017.
Bij besluit van 1 december 2017 heeft de Svb de aflossingscapaciteit van appellant en zijn echtgenote vastgesteld op nihil. Bij besluit van 27 november 2018 heeft de Svb de aflossingscapaciteit van appellant 1 per december 2018 vastgesteld op € 53,65 per maand en besloten dit bedrag maandelijks te verrekenen met de AIO-aanvulling.
Na inwerkingtreding van de Wvbvv per 1 januari 2021 heeft de Svb de aflossingscapaciteit van appellant en zijn echtgenote opnieuw berekend. Bij besluit van 14 september 2021 heeft de Svb de aflossingscapaciteit van appellant vastgesteld op € 119,03 en van zijn echtgenote op € 82,03 per maand en heeft de Svb besloten deze bedragen met ingang van november 2021 maandelijks te verrekenen met hun AIO-aanvulling. Appellant heeft bezwaar gemaakt.
Naar aanleiding van het overlijden van de echtgenote van appellant heeft de Svb de aflossingscapaciteit van appellant opnieuw berekend en aangekondigd voornemens te zijn maandelijks € 196,23 te verrekenen met de AIO-aanvulling.
Bij bestreden besluit van 28 december 2021 (bestreden besluit) heeft de Svb beslist dat door het overlijden van de echtgenote van appellant het besluit van 14 september 2021 geen stand kan houden. De Svb is bij de aangekondigde aflossingscapaciteit van € 196,23 en de verrekening van dit bedrag met de AIO-aanvulling gebleven, welke verrekening ingaat per januari 2022.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft kort gezegd geoordeeld dat de aflossingscapaciteit door de Svb terecht is berekend op € 196,23 en dat de verrekening van dit bedrag niet leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat in de zin van artikel 3, zevende lid van de Regeling.
Het standpunt van appellant
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat sprake is van een schrijnende situatie, omdat er aan het eind van de maand slechts € 101,07 overblijft. De rechtbank heeft onvoldoende rekening gehouden met de gestegen prijzen van voedingsmiddelen, energie en brandstof. Appellant heeft gewezen op de brief van de minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen van 11 maart 2022.5 Gelet hierop heeft hij aangevoerd dat de 5% regel niet alleen van toepassing moet zijn op mensen met een inkomen op bijstandsniveau. Gewezen wordt op de beslissing van de rechtbank Overijssel van 29 november 2022.6 Daarin is vermeld dat de Recofa (landelijk overlegorgaan van rechterscommissarissen in faillissementen) en het bureau WSNP (wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen) hun berekeningen van het vrij te laten bedrag inmiddels hebben aangepast en weer aansluiten bij de bijstandsnorm voor een AOWgerechtigde (art. 4.3 van het Vtlb-rapport versie juli 2021).
Het standpunt van de Svb
De Svb heeft gevraagd de aangevallen uitspraak te bevestigen en er voorts op gewezen dat appellant bij een wijziging van zijn situatie de Svb kan verzoeken de aflossingscapaciteit opnieuw te berekenen.