Home

Centrale Raad van Beroep, 15-02-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:301, 22/889 WW

Centrale Raad van Beroep, 15-02-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:301, 22/889 WW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
15 februari 2024
Datum publicatie
22 februari 2024
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:301
Zaaknummer
22/889 WW

Inhoudsindicatie

Nalaten aangeboden passende arbeid te aanvaarden. Schending van een verplichting uit de WW. Verwijtbaar. Het Uwv was gehouden een bedrag blijvend in mindering te brengen op de WW-uitkering van betrokkene.

Uitspraak

22/889 WW

Datum uitspraak: 15 februari 2024

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 februari 2022, 20/2049 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[stichting A.] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

Het gaat in deze zaak over de vraag of betrokkene de verplichting van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten tweede, van de Werkloosheidswet (WW) heeft geschonden door na te laten aangeboden passende arbeid te aanvaarden. De Raad komt tot het oordeel dat de aangeboden arbeid passend is en dat, nu betrokkene de aangeboden arbeid niet heeft aanvaard, het Uwv gehouden was een bedrag blijvend in mindering te brengen op de WW-uitkering van betrokkene.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. I.A. Hoen, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Namens betrokkene heeft mr. M.H. Horst, advocaat, een zienswijze ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 23 november 2023. Voor appellante is R.A.M. Drenth verschenen, bijgestaan door mr. Hoen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs. Betrokkene is verschenen bijgestaan door mr. Horst.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Betrokkene was sinds 1 februari 1987 werkzaam voor appellante. Betrokkene is destijds aangesteld als [naam functie 1] in schaal 10 voor een omvang van 36,86 uur per week. Op de arbeidsovereenkomst was de cao Voortgezet Onderwijs (cao VO) van toepassing.Vanaf 1990 heeft betrokkene naast [vak 1] ook [vak 2] gedoceerd voor welk vak betrokkene geen lesbevoegdheid heeft. Omdat het vak [vak 1] vanaf 2004 niet meer door appellante wordt aangeboden heeft betrokkene op verzoek van appellante voor een deel van zijn werktijd het vak [vak 2] gedoceerd voor ongeveer 4 tot 6 uren per week. Daarnaast verrichtte betrokkene verschillende andere werkzaamheden, waaronder invulling van zogenoemde CAL-uren (contact allochtone leerlingen), het begeleiden van leerlingen bij huiswerk en op andere vlakken en het onderhouden van contacten met ouders. Zijn aanstelling is niet gewijzigd.

1.2.

Appellante heeft in 2017 bij de Minister van Onderwijs en wetenschappen voor betrokkene een verzoek gedaan om les te mogen geven in het vak [vak 2] zonder lesbevoegdheid. De minister heeft dit verzoek afgewezen. Appellante is vervolgens met betrokkene in gesprek gegaan omtrent de voortzetting van zijn aanstelling en betrokkene de volgende drie opties voorgelegd:1. Het behalen van de lesbevoegdheid [vak 2] , waarbij de werkgever hem zou faciliteren in tijd en kosten;2. Herplaatsing in de [naam functie 2] (schaal 6) met jaarlijks toe te delen CAL-uren;3. Beëindiging met wederzijds goedvinden per 1 augustus 2019.

1.3.

Betrokkene heeft vanwege privéomstandigheden afgezien van optie 1, om de lesbevoegdheid voor het vak [vak 2] te gaan halen door middel van nascholing.

1.4.

Appellante heeft in een e-mailbericht van 16 april 2019 betrokkene, in plaats van de [naam functie 2] in schaal 6, per 1 augustus 2019 de functie van [naam functie 3] in schaal 8 aangeboden met toe te delen CAL-uren en overige taken die recht geven op loonsuppletie conform de WOVO overgangsregeling openbaar onderwijs. Dit betekent dat betrokkene gedurende ongeveer 11,5 jaar een toeslag ontvangt waarbij zijn salaris op basis van de functie van [naam functie 3] gedurende de eerste helft van deze periode wordt aangevuld tot 100% van zijn eerdere salaris en daarna tot 90%. Appellante heeft betrokkene – na verlenging op diens verzoek – de gelegenheid gegeven om het aanbod uiterlijk voor 14 mei 2019 te aanvaarden. Betrokkene heeft het aanbod niet binnen de gestelde termijn aanvaard.

1.5.

In een beschikking van 31 juli 2019 heeft de kantonrechter te Amsterdam op verzoek van appellante de arbeidsovereenkomst van betrokkene met ingang van 1 oktober 2019 ontbonden op de grond dat betrokkene ongeschikt was voor zijn [naam functie 1] , waarbij een aanbod tot herplaatsing in een andere passende functie niet is aanvaard, en appellante veroordeeld aan betrokkene een transitievergoeding te betalen van € 81.000,- bruto. Het Gerechtshof Amsterdam heeft in een beschikking van 12 mei 2020 de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd.

1.6.

Betrokkene heeft op 27 september 2019 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), omdat hij per 1 oktober 2019 werkloos is geworden. Bij besluit van 9 oktober 2019 heeft het Uwv bepaald dat betrokkene geen WW-uitkering krijgt, omdat hij het door appellante aangeboden passend werk niet heeft aangenomen zonder dat hij daarvoor een goede reden had. Bij de beslissing op bezwaar van 4 maart 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene tegen dit besluit ongegrond verklaard.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat betrokkene op enig moment voorafgaand aan of tijdens de procedure bij de kantonrechter eenduidig en onvoorwaardelijk het aanbod van appellante heeft aanvaard. Wat betreft de vraag of de aangeboden functie passend was heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv in het bestreden besluit ten onrechte onvoldoende gewicht heeft gehecht aan het werkverleden van betrokkene, aan diens kwalificaties, aan de aard van de aanstelling op het moment van ontslag en aan de feitelijke werkzaamheden ten tijde van het ontslag. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv ten onrechte niet meegewogen dat betrokkenes feitelijke werkzaamheden ten tijde van het ontslag nog steeds deels naar inhoud en verantwoordelijkheden werkzaamheden als [naam functie 1] (schaal 10) omvatten. Dit betrof bovendien vanwege de omvang van die werkzaamheden van 6 tot 9 uur een substantieel deel van zijn aanstelling van 36,86 uur per week. Gezien betrokkenes opleidingsniveau en werkervaring is het aanbod dat is gedaan door appellante dat op schaal 6 dan wel 8 ligt met een andere inhoud en verantwoordelijkheden reeds voor dat deel niet als passende arbeid te begrijpen. Uit het bestreden besluit noch uit hetgeen ter zitting is aangevoerd door het Uwv volgt niet dat het Uwv deze omstandigheden heeft meegewogen. Het Uwv heeft ten onrechte de aangeboden arbeid voor dit deel van zijn werkzaamheden als geheel passend beoordeeld. Ten aanzien van de overige uren van zijn aanstelling kan de rechtbank het Uwv volgen in de stelling dat voor dit gedeelte van de werkzaamheden de inhoud en de aard van de werkzaamheden gelijk zijn aan betrokkenes oude werkzaamheden. Wel zou betrokkene ditzelfde werk dienen te doen met een teruggang in inkomsten. Gelet op betrokkenes werkverleden van 32 jaar bij appellante en het feit dat hij dit vervangend werk voordien ook al geruime tijd heeft gedaan maar dan op een hoger salaris zal het Uwv nader dienen te motiveren dat het aangeboden werk ook op dit punt passend is. De rechtbank heeft dan ook geoordeeld dat niet afdoende is gebleken dat het door appellante aangeboden werk passende arbeid is in de zin van artikel 24, eerste lid, onderdeel b onder 2 van de WW. Het bestreden besluit mist een deugdelijke motivering. Tot slot heeft de rechtbank beslissingen gegeven over de vergoeding van de proceskosten van betrokkene en het door betrokkene betaalde griffierecht.

Standpunt van het Uwv

3.1.

Aanvankelijk heeft ook het Uwv hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Ter zitting heeft het Uwv dat hoger beroep ingetrokken en te kennen gegeven dat het bestreden besluit onjuist is en dat dit besluit niet langer wordt gehandhaafd. Volgens het Uwv is geen sprake van een aanbod tot het verrichten van passende arbeid, zodat betrokkene door het niet aanvaarden daarvan niet de verplichting van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten tweede, van de WW heeft geschonden. Betrokkene dient alsnog in aanmerking voor een WW-uitkering te worden gebracht. Daartoe heeft het Uwv toegelicht dat op grond van intern beleid van het Uwv, in afwijking van artikel 4 van het Besluit passende arbeid WW en ZW (het Besluit), de voorwaarde wordt gesteld dat met de aangeboden arbeid een bedrag wordt verdiend ten minste ter hoogte van 87,5% van het inkomen genoten in de dienstbetrekking waaruit de werknemer werkloos of ziek is geworden. Dit interne beleid is niet gepubliceerd. Het is opgenomen in een intern handboek en in een interne notitie. Ter toelichting heeft het Uwv een uitdraai van een passage uit het intern handboek met de titel ‘Van werk naar werk’ overgelegd. In dit stuk staat het volgende: “Bij het criterium met betrekking tot de hoogte van het loon is men er vanuit gegaan dat er sprake is een aanvulling vanuit de WW vanwege de inkomstenverrekening. De WW-uitkering wordt aangevuld zolang de inkomsten onder 87,5% van het maandloon blijven. Er is echter geen sprake van een aanvulling vanuit de WW bij een van werk naar werk situatie. Bij een aanbod van werk naar werk bestaat geen recht op een WW-uitkering en is er dus ook geen sprake van inkomstenverrekening. Omdat de uitkering wordt aangevuld als vanuit de WW het werk wordt hervat, mogen we ook in geval er sprake is van een aanbod van werk naar werk pas van passende arbeid spreken als het loonniveau niet lager is dan 87,5% van het maandloon.” Het Uwv stelt zich op het standpunt dat, omdat het loon in de aan betrokkene aangeboden functie van [naam functie 3] onder het percentage van 87,5% blijft, dit betekent dat er geen sprake is van passende arbeid. De aanvulling waar betrokkene op grond van de WOVO overgangsregeling openbaar onderwijs recht op heeft wordt, gelet op artikel 1 van het Besluit, niet tot het loon gerekend en blijft daarbij buiten beschouwing. Het Uwv onderschrijft daarom alsnog het oordeel van de rechtbank.

Het standpunt van appellante

3.2.

Appellante is eigenrisicodrager voor de WW. Zij is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank en stelt zich op het standpunt dat zij betrokkene een passende functie heeft aangeboden in de zin van artikel 24, derde lid van de WW. Appellante heeft hiertoe aangevoerd dat de lesgevende taken van betrokkene 4 lesuren van 50 minuten betroffen plus de opslagfactor van 1,68, dus ongeveer 5,6 uren per week in totaal. Betrokkene werd daarom voor 13,9% van zijn weektaak ingezet als [naam functie 1] en de overige 86% bestond uit andere taken zoals CAL-uren, begeleiding van leerlingen op andere vlakken en het onderhouden van contacten met ouders. Appellante heeft betrokkene een functie aangeboden in dezelfde omvang als de functie die hij bekleedde, een fulltime functie. Wanneer de juiste vergelijking wordt gemaakt is er geen sprake van een substantiële lesgevende taak, maar gaat het om nog geen 14% van de totale wekelijkse arbeidsduur van 41,5 uur. Appellante heeft nagenoeg dezelfde arbeid aangeboden. Dat is alleen anders voor wat betreft een klein onderdeel: de lesgevende taken. De vervangende werkzaamheden die betrokkene al sinds 2004 uitvoerde waren identiek aan de overige 86% van de aangeboden werkzaamheden. Appellante wijst erop dat ook de kantonrechter en in hoger beroep het Gerechtshof Amsterdam hebben geconcludeerd dat er sprake was van een aanbod tot herplaatsing in een passende functie. Dat de aangeboden arbeid niet passend was, heeft betrokkene ook nooit betwist. Het ging betrokkene slechts om de beloning c.q. de inschaling. De aangeboden werkzaamheden zijn echter gewaardeerd in schaal 8, waardoor ook wordt voldaan aan het vereiste dat er sprake is van loon dat minimaal 70% bedraagt van het eerdere loon zoals bepaald in artikel 4, eerste lid, onder b van het Besluit. Daarbij kon betrokkene tot zijn AOW-gerechtigde leeftijd aanspraak maken op een aanvullende uitkering op basis van de cao VO die het inkomensverschil tussen de oude en de nieuwe functie aanvult tot 100% gedurende de eerste periode en tot 90% gedurende de volgende periode. Het Uwv heeft volgens appellante dan ook terecht de volledige WW-uitkering geweigerd.

In reactie op het gewijzigde standpunt van het Uwv ter zitting heeft appellante gesteld dat zij niet bekend is met het door het Uwv bedoelde interne beleid en dat zij daar ook geen kennis van heeft kunnen nemen, omdat het niet gepubliceerd is. Volgens appellante mocht zij dan ook uitgaan van de wet en de tekst van het Besluit en moet op basis daarvan worden geconcludeerd dat sprake was van een passend werkaanbod. Toepassing van het interne beleid in afwijking van het Besluit heeft aanzienlijke financiële gevolgen voor appellante, omdat het niet alleen gaat om de WW-uitkering van 24 maanden, maar ook om een vervolguitkering en aansluitende uitkering tot de pensioengerechtigde leeftijd waarvan appellante een significant deel moet betalen.

De zienswijze van betrokkene

3.3.

Betrokkene heeft gesteld dat hij gelet op de aangeboden arbeid grotendeels hetzelfde werk zou blijven doen als hij al deed vanaf 1990, maar wel op den duur tegen 10% minder loon. Betrokkene betwist dat er bij een dermate vermindering van het loon, terwijl daar geen objectieve rechtvaardiging voor bestond, nog sprake was van passende arbeid. Voorts heeft betrokkene gesteld dat hij ten tijde van het aanbod niet werkloos was, maar dat pas werd na afloop van de ontbindingsprocedure. Pas nadat in rechte zou komen vast te staan dat betrokkene gehouden was op een redelijk voorstel van appellante in te gaan kon van hem in het kader van de WW worden gevergd die passende arbeid te aanvaarden. Na afloop van de ontbindingsprocedure was het voor betrokkene niet meer mogelijk de aangeboden arbeid te aanvaarden omdat appellante het voorstel niet wilde herhalen. Betrokkene is daardoor onevenredig hard in zijn belangen getroffen.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

WW

Artikel 24

Artikel 27

Artikel 1 Begripsbepalingen