Home

Centrale Raad van Beroep, 20-02-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:329, 22/3625 PW

Centrale Raad van Beroep, 20-02-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:329, 22/3625 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
20 februari 2024
Datum publicatie
26 februari 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:329
Zaaknummer
22/3625 PW

Inhoudsindicatie

Rechtsmiddelenclausule terecht opgenomen. Inhoud besluit ontheffing.

Het college heeft terecht een rechtsmiddelenclausule onder het besluit van 30 december 2019 opgenomen. Er is namelijk sprake van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het college bij het opnemen van de rechtsmiddelenclausule zou moeten toelichten tegen welke aspecten wel of geen bezwaar kan worden gemaakt.

Uitspraak

22/3625 PW, 23/960 PW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 17 oktober 2022, 20/2524 en 21/2097 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Stein (college)

Datum uitspraak: 20 februari 2024

In deze zaak gaat het, voor zover van belang, om de oplegging van de verplichting aan appellant om mee te werken aan een medisch onderzoek van de gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD) en om een ontheffing van de verplichtingen die voor appellant gelden op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Participatiewet (PW). Appellant voert aan dat het college ten onrechte een rechtsmiddelenclausule heeft opgenomen onder het besluit van 30 december 2019 en dat hij daarom recht heeft op een vergoeding van de kosten die hij in de bezwaarprocedure heeft moeten maken. Daarnaast voert appellant aan dat het college in de besluiten van 30 december 2019 en 20 januari 2021 de verplichtingen op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de PW te ruim heeft omschreven. De Raad stelt appellant niet in het gelijk.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. I.M. van den Heuvel, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het college heeft desgevraagd nadere stukken ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 december 2023. Namens appellant is verschenen mr. Van den Heuvel. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.E. Day.

In overleg met partijen is het onderzoek ter zitting geschorst, omdat appellant vanwege ziekte niet op de zitting aanwezig kon zijn.

Het onderzoek is hervat op een zitting van 9 januari 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Heuvel. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.E. Day.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellant ontvangt sinds 23 februari 2018 bijstand op grond van de PW naar de norm voor een alleenstaande.

1.2.

Met een besluit van 13 augustus 2018 heeft het college aan appellant tot 1 juli 2019 een ontheffing verleend van de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de PW. Daarnaast heeft het college op grond van artikel 55 van de PW aan appellant de verplichting opgelegd, voor zover hier van belang, medewerking te verlenen aan de hulpverlening door de GGZ.

1.3.

Met een besluit van 30 december 2019 heeft het college appellant verplicht om mee te werken aan een medisch onderzoek van de GGD in het kader van zijn re-integratie. Indien uit het medisch advies blijkt dat appellant nog niet of gedeeltelijk in staat is tot het verrichten van betaalde arbeid, zal het college opnieuw een ontheffing verlenen van de in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de PW bedoelde verplichtingen. Daarnaast heeft het college vermeld, voor zover hier van belang, dat appellant verplicht blijft om medewerking te verlenen aan de hulpverlening door de GGZ.

1.4.

Met een besluit van 25 augustus 2020 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 30 december 2019 ongegrond verklaard voor zover gericht tegen de verplichting tot medewerking aan medisch onderzoek door de GGD, en niet-ontvankelijk verklaard voor zover gericht tegen de mededeling dat de verplichting tot medewerking aan hulpverlening door de GGZ van toepassing blijft. Aan de ongegrondverklaring ligt – samengevat weergegeven – ten grondslag dat appellant op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de PW verplicht is mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Appellant heeft tijdens de bezwaarprocedure ook al gevolg gegeven aan die verplichting. Aan de niet-ontvankelijkverklaring ligt ten grondslag dat de mededeling dat de verplichting om mee te werken aan de hulpverlening van de GGZ van toepassing blijft geen rechtsgevolg heeft. Het college heeft het verzoek om een vergoeding van de kosten in bezwaar afgewezen.

1.5.

Met een besluit van 20 januari 2021 heeft het college aan appellant tot 1 januari 2022 een ontheffing verleend van de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de PW.

1.6.

Met een besluit van 24 juni 2021 (bestreden besluit 2) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 20 januari 2021 niet-ontvankelijk verklaard. Aan dit besluit ligt – samengevat weergegeven – ten grondslag dat appellant opkomt tegen de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de PW, maar die verplichtingen volgen uit de wet. Voor zover die verplichtingen in het besluit van 20 januari 2021 zijn vermeld, heeft dit geen rechtsgevolg en is dus geen sprake van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bovendien is appellant met het besluit van 20 januari 2021 juist ontheven van de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de PW en is voor de verplichting als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de PW geen ontheffing mogelijk.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard en daarmee die besluiten in stand gelaten.

Het standpunt van appellant

3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Wat hij hiertegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels