Home

Centrale Raad van Beroep, 21-02-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:359, 22/2370 WIA

Centrale Raad van Beroep, 21-02-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:359, 22/2370 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
21 februari 2024
Datum publicatie
29 februari 2024
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:359
Zaaknummer
22/2370 WIA

Inhoudsindicatie

Oplegging Loonsanctie terecht. Het Uwv heeft het tijdvak waarin de (ex-)werkneemster tegenover appellante recht heeft op loon tijdens ziekte, terecht verlengd met 52 weken tot 26 mei 2021. Onvoldoende re-integratie-inspanningen verricht.

Uitspraak

22/2370 WIA

Datum uitspraak: 21 februari 2024

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 9 juni 2022, 20/4038 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[bedrijf B.V. ] te [vestigingsplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht aan appellante een zogeheten loonsanctie heeft opgelegd. Deze loonsanctie houdt in dat het Uwv het tijdvak waarin de (ex-)werkneemster tegenover appellante recht heeft op loon tijdens ziekte, heeft verlengd met 52 weken tot 26 mei 2021. Volgens appellante is ten onrechte een loonsanctie opgelegd omdat zij – anders dan het Uwv heeft aangenomen – wel voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv aan appellante terecht een loonsanctie heeft opgelegd.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft M. Slot hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 10 januari 2024. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door Slot en H. van der Schaft. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Sjoer.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van

belang.

1.1. (

Ex-)werkneemster (betrokkene) werkte bij appellante als [naam functie] voor 28 uur per week. Op 30 mei 2018 heeft zij zich ziekgemeld. Betrokkene heeft op 27 februari 2020 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Een arbeidsdeskundige heeft op 7 mei 2020 het re-integratieverslag van appellante beoordeeld. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat de re-integratie-inspanningen van appellante onvoldoende zijn geweest en er geen deugdelijke grond is voor dit verzuim. Met een besluit van 7 mei 2020 heeft het Uwv aan appellante een loonsanctie opgelegd. Appellante moet het loon aan betrokkene doorbetalen tot 26 mei 2021.

1.2.

Bij besluit van 24 september 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.

2.1.

De rechtbank heeft vooropgesteld dat partijen het erover eens zijn dat betrokkene op het moment van de beoordeling van de re-integratie-inspanningen niet in structurele arbeid met een loonwaarde van ten minste 65% van het oorspronkelijke loon had hervat en dat daarmee geen sprake is van een bevredigend re-integratieresultaat. Ook is het opgestelde belastbaarheidsprofiel en de conclusie dat de eigen functie niet passend is (te maken) voor betrokkene tussen partijen niet in geschil. Het Uwv vindt echter dat appellante onvoldoende heeft onderzocht of er bij haar mogelijkheden waren om passende functies te verrichten (re-integratie in het eerste spoor).

2.2.

Volgens de rechtbank heeft het Uwv zich terecht op het standpunt gesteld dat de rapportages van de interne arbeidsdeskundige van appellante tekortschieten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv heeft er terecht op gewezen dat niet alle functies onder het niveau van betrokkene zijn geïnventariseerd, terwijl dat wel had gemoeten. Verder heeft de rechtbank de conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv onderschreven dat de opsomming van functienamen geen inzicht biedt in de functieniveaus en in de bij de functies behorende werkbelasting. Ook is niet controleerbaar of die functies passend zijn.

2.3.

Het Uwv heeft volgens de rechtbank terecht de conclusie getrokken dat vanaf juni 2019 de focus voor de re-integratieactiviteiten is komen te liggen op passende arbeid bij een andere werkgever (spoor 2). Daarbij heeft de rechtbank erop gewezen dat betrokkene in de periode tot eind november 2019 ondersteunende werkzaamheden heeft verricht bij appellante, maar dat nergens uit blijkt dat deze waren gericht op een mogelijke terugkeer in een passende functie bij appellante of dat is onderzocht of er voor betrokkene andere mogelijkheden waren om binnen het bedrijf van appellante sneller weer aan het werk te gaan. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv heeft er in het rapport van 28 april 2021 dan ook terecht op gewezen dat geen sprake is geweest van een continu proces, waarbij de toenemende arbeidsmogelijkheden en (structurele) plaatsingsmogelijkheden in de eigen organisatie voorop stonden. De enkele verwijzing naar het niet beschikbaar zijn van formatieplekken of vacatures, is volgens de rechtbank in ieder geval onvoldoende.

2.4.

De rechtbank is het ook eens met het Uwv dat van appellante in redelijkheid verwacht mocht worden dat zij ook zou onderzoeken of er binnen het eerste spoor functies voor betrokkene geschikt te maken waren door middel van training of scholing en dat zo nodig op taakniveau onderzoek zou worden gedaan naar re-integratiemogelijkheden voor betrokkene. Van dergelijke onderzoeken is volgens de rechtbank niet gebleken.

Het standpunt van appellante

3.1.

Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens en heeft in essentie de gronden van het beroep bij de rechtbank herhaald. Samengevat heeft appellante aangevoerd dat er geen wettelijke basis is voor het oordeel dat er onderzoek moet plaatsvinden naar alle functies op of onder het niveau van de betrokken zieke werknemer, dat appellante meerdere malen zeer uitgebreid onderzoek heeft verricht naar de mogelijkheden voor betrokkene maar dat daaruit naar voren is gekomen dat deze mogelijkheden er niet zijn door een mismatch tussen belasting en belastbaarheid en doordat er geen formatieruimte is. Verder heeft appellante aangevoerd dat in de twee rapporten van de eigen arbeidsdeskundige gemotiveerd is waarom de genoemde functies binnen het bedrijf van appellante niet passend zouden zijn. Doordat de mogelijkheden in spoor 1 door een arbeidsdeskundige meerdere keren zijn onderzocht, betrokkene tot vier maanden voor de eindewachttijd bij appellante heeft gere-integreerd in administratieve werkzaamheden en daarnaast haar mogelijkheden heeft ingezet in deelname aan re-integratie in spoor 2 is juist een maximale inspanning geleverd ten behoeve van de re-integratie.

Het standpunt van het Uwv

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

BESLISSING