Home

Centrale Raad van Beroep, 27-02-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:369, 23/538 PW

Centrale Raad van Beroep, 27-02-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:369, 23/538 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
27 februari 2024
Datum publicatie
6 maart 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:369
Zaaknummer
23/538 PW

Inhoudsindicatie

Afwijzing verzoek om herziening van eerdere uitspraak. Wat verzoekster heeft aangevoerd zijn geen feiten en omstandigheden als in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb zijn bedoeld. Verzoekster wil in feite op basis van al bekende gegevens een niet bij het rechtsmiddel van herziening passende hernieuwde discussie over haar hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank voeren. Hiertoe kan het middel van herziening niet strekken.

Uitspraak

23/538 PW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 2 augustus 2022, 21/3202

Partijen:

[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)

het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer (college)

Datum uitspraak: 27 februari 2024

In deze zaak gaat het om een verzoek om herziening van een uitspraak van de Raad. Verzoekster heeft redenen aangevoerd waarom de Raad zijn eerdere uitspraak moet herzien. Verzoekster krijgt geen gelijk. Wat zij heeft aangevoerd is niet voldoende om te oordelen dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening slaagt en daarom wijst de Raad het verzoek af.

PROCESVERLOOP

Verzoekster heeft verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 2 augustus 2022.

Het college heeft een schriftelijke reactie op het herzieningsverzoek ingediend.

De Raad heeft partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de Raad de zaak niet behandeld op een zitting en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Met een besluit van 18 november 2019 heeft het college verzoekster bijzondere bijstand toegekend voor de legeskosten van een gehandicaptenparkeerkaart tot een bedrag van € 65,75. Op 27 december 2019 heeft verzoekster tegen dit besluit bezwaar gemaakt, omdat zij geen beslissing op de door haar verzochte dwangsom heeft ontvangen nadat zij het college eerder in gebreke heeft gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op haar aanvraag om bijzondere bijstand. Op 11 februari 2020 heeft verzoekster het college in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschrift van 27 december 2019.

1.2.

Met een besluit van 13 februari 2020 heeft het college meegedeeld dat geen dwangsom zal worden toegekend omdat de ingebrekestelling prematuur is. Het besluit van 13 februari 2020 is op 18 februari 2020 aangetekend verzonden. Met een e-mailbericht van 1 mei 2020 heeft een medewerker van de gemeente Haarlemmermeer aan verzoekster een afschrift van het besluit van 13 februari 2020 gestuurd met de mededeling dat dit besluit retour gezonden wordt omdat verzoekster hem niet heeft afgehaald. Met een e-mailbericht van 4 mei 2020 heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen het besluit van 13 februari 2020. Naar aanleiding van vragen van het college naar de reden van de late indiening van het bezwaar heeft zij toegelicht dat zij aan bed gebonden is en daarom niet in staat is om aangetekende post te ontvangen.

1.3.

Met een besluit van 3 september 2020 heeft het college het bezwaar van verzoekster tegen het besluit van 13 februari 2020 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het te laat is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Het college heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat een betrokkene met medische beperkingen voorzieningen dient te treffen om de aan die beperkingen verbonden risico’s te ondervangen, zoals het inschakelen van derden. Verzoekster heeft dat niet gedaan. Het komt daarom voor haar rekening en risico dat zij te laat bezwaar heeft gemaakt.

1.4.

Met een uitspraak van 27 juli 2021 heeft de rechtbank Noord-Holland het beroep tegen het besluit van 3 september 2020 ongegrond verklaard.

1.5.

Met de uitspraak van 2 augustus 2022, waarvan herziening wordt gevraagd, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Het standpunt van verzoekster

2. Wat verzoekster ter onderbouwing van haar herzieningsverzoek naar voren heeft gebracht wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

3.1.

Het wettelijk kader dat voor de beoordeling van het herzieningsverzoek belangrijk is, is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

3.2.

Het bijzondere rechtsmiddel van herziening is niet bedoeld om een hernieuwde discussie over de desbetreffende uitspraak te voeren of te openen, maar om een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te herstellen. Dit kan alleen indien is voldaan aan de strikte, cumulatieve voorwaarden van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De herziening van een uitspraak op grond van dat artikel is alleen mogelijk op grond van feiten en omstandigheden die:

a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;

b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en;

c. tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden als zij bij de bestuursrechter eerder bekend waren geweest.

Herziening kan dus alleen plaatsvinden als er feiten en omstandigheden zijn van vóór de uitspraak, die verzoekster niet bekend waren en ook niet bekend konden zijn en – als ze voor de uitspraak wel bekend zouden zijn geweest – tot een andere uitkomst hadden kunnen leiden.

3.3.

Verzoekster heeft informatie verstrekt waaruit zou volgen dat een derde een aangetekende brief niet kan ophalen. Verder heeft zij er op gewezen dat zij wel degelijk heeft nagegaan waar het afhaalbericht betrekking op had.

3.3.1.

Wat verzoekster heeft aangevoerd zijn geen feiten en omstandigheden als in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb zijn bedoeld. Verzoekster wil in feite op basis van al bekende gegevens een niet bij het rechtsmiddel van herziening passende hernieuwde discussie over haar hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank voeren. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het middel van herziening daar niet toe kan strekken. De Raad is alleen bevoegd om tot herziening van een uitspraak over te gaan, op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb.

3.4.

Met het overleggen van de brief van de arts van 29 november 2022 voldoet verzoekster niet aan de in artikel 8:119, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb genoemde voorwaarde.

Dat zij met de in die brief vermelde gegevens aannemelijk heeft gemaakt dat zij de aangetekende post niet kon ophalen laat – wat hier ook van zij – onverlet dat zij de post door een derde kon laten ophalen. Dit heeft de Raad ook overwogen in de uitspraak van 2 augustus 2022. Er is dan ook geen sprake van een omstandigheid die, was zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zou hebben kunnen leiden.

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels