Home

Centrale Raad van Beroep, 23-02-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:374, 22/3297 AKW

Centrale Raad van Beroep, 23-02-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:374, 22/3297 AKW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
23 februari 2024
Datum publicatie
7 maart 2024
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:374
Zaaknummer
22/3297 AKW

Inhoudsindicatie

Afwijzing aanvraag kinderbijslag over de eerste twee kwartalen van 2019 is juist. De zoon van appellant woonde toen in Marokko, zodat hij op grond van de AKW geen recht had op kinderbijslag. Het verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko was niet op appellant van toepassing.

Uitspraak

22/3297 AKW

Datum uitspraak: 23 februari 2024

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 16 september 2022, 21/1759 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

SAMENVATTING

De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag van kinderbijslag over de eerste twee kwartalen van 2019 terecht in stand gelaten. De zoon van appellant woonde toen in Marokko, zodat hij op grond van de Algemene kinderbijslagwet geen recht had op kinderbijslag. Op grond van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko had appellant ook geen recht op kinderbijslag, omdat dit verdrag niet op appellant van toepassing was. Appellant was namelijk geen werknemer of daarmee gelijkgesteld zoals bedoeld in dat verdrag.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. O.H.G. Daane Bolier, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 24 november 2023. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. N. Diamant.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

Totstandkoming van het bestreden besluit 1

1.1.

Appellant heeft in 2012 gedurende vijf weken gewerkt als krantenbezorger voor [ naam X] BV, gevestigd in [vestigingsplaats] ( [X] ).

1.2.

Appellant heeft op 20 oktober 2018 kinderbijslag aangevraagd voor zijn zoon Yassine die in Marokko woont. Met een besluit van 12 juni 2019 heeft de Svb de aanvraag om kinderbijslag vanaf het eerste kwartaal van 2019 voor zijn zoon afgewezen.

1.3.

Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar de Svb is met een besluit van 9 juli 2019 (bestreden besluit 1) bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Volgens de Svb heeft appellant geen recht op kinderbijslag over het eerste en tweede kwartaal van 2019, omdat de zoon van appellant in Marokko woont en het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (NMV) niet van toepassing is. Appellant valt volgens de Svb namelijk niet onder de personele werkingssfeer van het NMV, omdat appellant geen werknemer of een met een werknemer gelijkgestelde is of is geweest.

1.4.

Yassine woont, samen met zijn moeder, sinds het derde kwartaal van 2019 in Nederland bij appellant.

1.5.

Appellant heeft tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 15 oktober 2020 een tussenuitspraak gedaan.

Tussenuitspraak van de rechtbank en bestreden besluit 2

1.6.

In de tussenuitspraak is geconcludeerd dat de Svb onvoldoende onderzoek heeft verricht om te bepalen of appellant werknemer is. Volgens de rechtbank is de vaststelling van het ontbreken van de afdracht van premies werknemersverzekeringen en het raadplegen van Suwinet onvoldoende voor de conclusie dat appellant geen werknemer is. De rechtbank vindt dat onvoldoende is onderbouwd dat appellant geen loon is uitbetaald, terwijl appellant met een bedrag in een payrollsysteem van een verspreidingsbedrijf staat vermeld en dat bedrag overeenkomt met een bedrag dat in dezelfde periode op zijn bankrekening is gestort. De rechtbank wijst op een screenshot van een systeem van januari 2012 met de vermelding CDProfit en op een bankafschrift van appellant van 14 februari 2012. Ook is onvoldoende onderbouwd dat appellant geen verplichting had tot het persoonlijk verrichten van arbeid, omdat het eigen bezorgnummer, dat appellant kennelijk had, daarop zou kunnen duiden.

1.7.

De Svb heeft met zijn brief van 19 oktober 2020 de motivering van bestreden besluit 1 aangevuld. Met de uitspraak van 23 december 2020 heeft de rechtbank bestreden besluit 1 vernietigd en de Svb opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen. De reden voor de rechtbank om het bestreden besluit te vernietigen is dat de Svb geen nader onderzoek heeft verricht naar de wijze waarop appellant zijn werkzaamheden heeft verricht en welke afspraken appellant daarover heeft gemaakt met [X] .

1.8.

De Svb heeft aanvullende informatie ingewonnen bij [X] . [X] heeft verklaard dat appellant op basis van een bezorgovereenkomst vanaf januari 2012 gedurende vijf weken een krantenwijk heeft gelopen, waarvoor [X] een vergoeding van € 67,36 heeft betaald. [X] kan geen bezorgovereenkomst meer overleggen. De gegevens van appellant zijn niet bewaard, omdat de bewaartermijn is verstreken en [X] bovendien van systeem is veranderd. [X] heeft op verdere vragen van de Svb geantwoord dat appellant bij [X] heeft gewerkt maar de werkzaamheden mocht uitbesteden. Volgens [X] heeft appellant bezorginstructies ontvangen bij overname van de krantenwijk. De uitbetaling is via het uitbetalingssysteem van [X] verlopen.

1.9.

Met een besluit van 4 maart 2021 (bestreden besluit 2) is de Svb opnieuw gebleven bij de afwijzing van de aanvraag. Na het inwinnen van de aanvullende informatie heeft de Svb geconcludeerd dat appellant geen werknemer of een met een werknemer gelijkgestelde is of is geweest. Volgens de Svb heeft appellant zijn werk als krantenbezorger niet in dienstbetrekking verricht, omdat hij niet verplicht was de werkzaamheden persoonlijk te verrichten. Verder stelt de Svb dat er geen fictieve dienstbetrekking was, omdat appellant niet via een payroll-organisatie is uitbetaald. De stagewerkzaamheden zijn volgens de Svb ook niet in dienstbetrekking verricht, omdat appellant er geen beloning voor ontving.

1.10.

Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 2.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de aanvraag voor kinderbijslag terecht is afgewezen, omdat appellant niet kan worden aangemerkt als een werknemer of een met hen gelijkgestelde in de zin van artikel 2, eerste lid, van het NMV. Volgens de rechtbank moet de overeenkomst van appellant met [X] worden aangemerkt als een overeenkomst van opdracht.

Het standpunt van appellant

3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels