Home

Centrale Raad van Beroep, 29-02-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:382, 22/1721 WSFBSF

Centrale Raad van Beroep, 29-02-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:382, 22/1721 WSFBSF

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
29 februari 2024
Datum publicatie
7 maart 2024
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:382
Zaaknummer
22/1721 WSFBSF

Inhoudsindicatie

Afwijzing verzoek om toekenning studiefinanciering. De minister hoefde betrokkene tijdens zijn stages niet als migrerend werknemer aan te merken. Onvoldoende objectieve gegevens dat reële en daadwerkelijke arbeid is verricht. Geen recht op studiefinanciering tijdens stages.

Uitspraak

22/1721 WSFBSF

Datum uitspraak: 29 februari 2024

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 april 2022, 20/6074 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)

[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

De minister hoefde betrokkene tijdens zijn stages niet als migrerend werknemer aan te merken. Dat betekent dat betrokkene, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, aan zijn stages geen recht op studiefinanciering kon ontlenen.

PROCESVERLOOP

De minister heeft hoger beroep ingesteld. Namens betrokkene heeft mr. P.S. Folsche, advocaat, een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 9 november 2023. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. Bouhuys en mr. G.J.M. Naber. Betrokkene heeft via een beeldverbinding aan de zitting deelgenomen en werd bijgestaan door mr. Folsche en mr. G. Gabrelian, advocaat.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.

Betrokkene heeft de Griekse nationaliteit. Hij heeft op 4 maart 2020 een aanvraag ingediend voor toekenning van studiefinanciering op de grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) met ingang van 1 mei 2020, in de vorm van een aanvullende beurs en een reisvoorziening. Ter onderbouwing van de aanvraag heeft betrokkene een internship agreement (stageovereenkomst) met [Naam bedrijf X] B.V. ( [X] ) overgelegd voor 40 uur per week tegen een maandelijkse vergoeding van € 500,- voor de periode van 1 april 2020 tot 6 juli 2020. Betrokkene volgt, ten tijde van belang, de womasteroropleiding Data Science and Society aan de Tilburg University.

1.2.

Bij besluit van 27 maart 2020, gehandhaafd na bezwaar bij besluit van 20 augustus 2020 (bestreden besluit), heeft de minister de aanvraag van betrokkene voor de periode mei 2020 tot en met december 2020 afgewezen. De minister voert beleid inhoudende dat studiefinanciering wordt voortgezet voor de duur van de stage indien de student moet stoppen met werken vanwege een verplichte stage. Betrokkene voldoet niet aan dit beleid omdat het geen verplichte stage betreft en hij voor 1 mei 2020 geen studiefinanciering ontving. Betrokkene kan op grond van zijn stageovereenkomst bij [X] niet worden aangemerkt als migrerend werknemer en kan dan ook geen aanspraak maken op studiefinanciering. Uit de overgelegde stageovereenkomst wordt afgeleid dat sprake is van het opdoen van praktijkervaring in verband met de studie. Gesteld noch gebleken is dat een andere invulling aan de overeenkomst is gegeven dan een stage in het kader van studie. Er wordt dan ook van uitgegaan dat betrokkene bij [X] studie-activiteiten, en geen productieve arbeid, heeft verricht.

1.3.

Tijdens de beroepsprocedure tegen het bestreden besluit heeft betrokkene een stageovereenkomst met [ naam bedrijf Y] N.V. ( [Y] ) overgelegd voor 40 uur per week tegen een maandelijkse vergoeding van € 600,- voor de periode van 1 september 2020 tot 1 juni 2021.

Uitspraak van de rechtbank

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 27 maart 2020 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De rechtbank is van oordeel dat betrokkene op grond van zijn werkzaamheden bij [X] en [Y] kan worden aangemerkt als migrerend werknemer en om die reden voor de perioden van mei 2020 tot en met juli 2020 en september 2020 tot en met december 2020 recht heeft op studiefinanciering. Uit de stageovereenkomsten en de door betrokkene ter zitting gegeven verklaring over de stages volgt dat betrokkene werkzaamheden heeft verricht die onderdeel uitmaken van de reguliere werkzaamheden binnen de betreffende bedrijven en deze werkzaamheden waren niet louter marginaal en bijkomstig. Ook was sprake van een gezagsverhouding. In de stageovereenkomst met [X] is opgenomen dat betrokkene zich moet houden aan de afgesproken uren per week, de regels omtrent verlof en ziekmelding en alle andere interne regels van het bedrijf. In de stageovereenkomst met [Y] zijn de afgesproken uren en bepalingen omtrent geheimhouding en gedragsregels waar betrokkene zich aan moet houden opgenomen. Bij beide stages ontving hij een beloning voor de werkzaamheden. Dat deze beloning lager is dan die van een willekeurige andere werknemer die dezelfde werkzaamheden verricht bij het bedrijf en dat de stage aan een leerdoel gekoppeld is, maakt niet dat betrokkene niet als werknemer kan worden aangemerkt.

Het standpunt van de minister

3.1.

De minister heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geoordeeld heeft dat betrokkene in de stageperiodes als migrerend werknemer valt aan te merken. Bij de stageovereenkomsten van betrokkene staat het leerdoel voorop en niet productieve arbeid of economische meerwaarde voor de wederpartij. Omdat opleiden het doel van de stages is, is geen sprake van een situatie dat betrokkene al voldoende vertrouwd is met het werk. Dit wordt bevestigd door de omstandigheden dat de stages, vooral die bij [X] , slechts van korte duur zijn en betrokkene een begeleider had. Uit de stageovereenkomsten blijkt verder niet welke werkzaamheden zullen worden verricht en of dit reguliere werkzaamheden zijn binnen het bedrijf. De verklaring van betrokkene ter zitting bij de rechtbank dat de werkzaamheden bij [X] onderdeel uitmaakten van de reguliere werkzaamheden van het bedrijf is niet gestaafd met objectieve bewijsstukken. Verder is in het geheel niet gebleken welke werkzaamheden betrokkene in het kader van de stage bij [Y] heeft verricht. Weliswaar kan ook met een geringe vergoeding sprake zijn van reële en daadwerkelijke arbeid, maar een stagevergoeding is normaliter een onkostenvergoeding en geen loon voor verrichte prestaties. De omstandigheid dat de stagevergoedingen van betrokkene ruim onder het minimumloon liggen voor 40 uren per week wijst daar ook op. Ook zijn op stageovereenkomsten doorgaans geen collectieve arbeidsovereenkomsten (integraal) van toepassing. De stages van betrokkene zijn niet vergelijkbaar met de stages in de arresten Lawrie-Blum en Balkaya van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof). In die zaken was de stage onderdeel van de voorbereiding op een specifiek beroep.

Het standpunt van betrokkene

3.2.

Betrokkene heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Volgens betrokkene heeft hij met de overgelegde stageovereenkomsten aannemelijk gemaakt dat sprake is van een arbeidsverhouding. De stageovereenkomsten bevatten voldoende objectieve omstandigheden die daarop wijzen, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen. De lage stagevergoeding staat niet in de weg aan het aannemen van migrerend werknemerschap. Een stagiair in de afrondende fase van een universitaire studie is minder productief dan een reguliere werknemer. Daarom wordt een relatief lage vergoeding betaald, waarvan gezegd kan worden dat deze in een evenredige verhouding staat tot de economische meerwaarde van de voor de werkgever verrichte prestaties. Pas als iedere economische meerwaarde voor de werkgever ontbreekt kunnen de werkzaamheden niet meer als reëel en daadwerkelijk worden beschouwd. De gemachtigden van betrokkene hebben ter zitting verder verklaard dat stagebedrijven doorgaans weigeren om een schriftelijke verklaring te geven over de door de stagiair te verrichten of verrichte werkzaamheden omdat ze een civiele procedure vrezen over de kwalificatie van de stageovereenkomst als een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek. De student verkeert daardoor in bewijsnood.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels