Home

Centrale Raad van Beroep, 28-02-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:405, 23/609 ZW

Centrale Raad van Beroep, 28-02-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:405, 23/609 ZW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
28 februari 2024
Datum publicatie
4 maart 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:405
Zaaknummer
23/609 ZW

Inhoudsindicatie

Beëindiging ZW-uitkering, omdat appellant meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Geen onderschatting beperkingen door epilepsie. Juistheid medische grondslag. Geschiktheid functies is toereikend gemotiveerd.

Uitspraak

23/609 ZW

Datum uitspraak: 28 februari 2024

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 januari 2023, 20/6565 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [Woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) van appellant per 15 juni 2020 heeft beëindigd. Volgens appellant heeft het Uwv de frequentie en de ernst van zijn epileptische aanvallen onderschat, waardoor zijn beperkingen niet juist zijn vastgesteld. Hij was door zijn beperkingen niet in staat om de door het Uwv geduide functies te vervullen zodat hij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.B. Ullah, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 17 januari 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ullah. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.

Appellant heeft voor het laatst gewerkt als kabeltrekker voor gemiddeld 29,98 uur per week. Op 23 mei 2019 heeft hij zich ziekgemeld met klachten als gevolg van epilepsie. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de ZW toegekend. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft een arts appellant op een telefonisch spreekuur gesproken. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 april 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 24 april 2020 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 15 juni 2020 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.

1.2.

In de bezwaarfase heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullende beperkingen aangenomen en een gewijzigde FML van 6 oktober 2020 opgesteld. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat met deze gewijzigde FML een deel van de eerder geduide functies is komen te vervallen en heeft vervolgens voor appellant andere functies geselecteerd. Bij besluit van 9 november 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv op basis hiervan het bezwaar van appellant gegrond verklaard, maar geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.

Uitspraak van de rechtbank

2.1.1.

In een tussenuitspraak van 5 januari 2022 heeft de rechtbank, voor zover hier nog relevant, geoordeeld dat er geen grond is om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. Uit de door appellant in beroep overgelegde stukken blijkt dat appellant kampt met ernstige epileptische aanvallen en dat zijn situatie ondanks medicatie niet verbetert. Dit sluit aan bij de bevindingen van de verzekeringsartsen, die in verband hiermee beperkingen in de FML hebben aangenomen.

2.1.2.

Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ontoereikend onderbouwd dat de werkzaamheden in de geselecteerde functies de medische belastbaarheid van appellant niet overschrijden. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 6 oktober 2020 voor de mogelijkheden van appellant voor arbeidsinzet een aantal voorwaarden essentieel heeft geacht, alwaar de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep rekening mee dient te houden bij de functieduiding. Zo dienen de werkzaamheden onmiddellijk onderbroken te kunnen worden als sprake is van een insult. Verder mag appellant niet alleen werken, wat meebrengt dat er altijd iemand in zijn directe nabijheid moet zijn. Ook moet de werkomgeving op de hoogte zijn van de aandoening van appellant en behoren zijn naaste collega’s te weten hoe te handelen bij een insult. Niet duidelijk is geworden hoe bij de geselecteerde functies in geval van een epileptische aanval is voldaan aan deze voorwaarden. De rechtbank heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld het geconstateerde motiveringsgebrek in de besluitvorming te herstellen.

2.2.

Bij de einduitspraak (aangevallen uitspraak) heeft de rechtbank het beroep van appellant gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht, de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand gelaten en bepalingen gegeven over de vergoeding van proceskosten en het door appellant betaalde griffierecht. De rechtbank heeft samengevat geoordeeld dat het Uwv met het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 31 januari 2022 toereikend heeft gemotiveerd dat de belasting van de geselecteerde functies, gegeven de door de verzekeringsartsen gestelde beperkingen, de mogelijkheden van appellant niet overschrijdt. Uit het rapport blijkt dat in alle functies samen met andere collega’s wordt gewerkt. Daarnaast heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat het bieden van een korte training aan de collega’s die in de nabijheid werken, zodat ze op de hoogte zijn van de beperkingen van appellant en wat er kan gebeuren bij een insult, alsook het aanwijzen van een specifieke collega die de vaardigheden heeft om te handelen bij een insult, niet ingrijpend is voor een werkgever. Daarbij heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep opgemerkt dat binnen de opleiding die door diverse instituten aan BHV-ers wordt gegeven in het onderhouden van de vaardigheden in levensreddende handelingen, ook de aandoening die appellant heeft standaard is inbegrepen. De stelling van appellant, dat het geconstateerde motiveringsgebrek niet is hersteld nu hij er niet vanuit kan gaan dat er te allen tijde iemand bij hem aanwezig is die een zodanige training heeft gehad om goed te kunnen handelen bij een insult, is hiermee genoegzaam weerlegd. Verder heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onbestreden gesteld dat in alle functies het werk direct kan worden onderbroken. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van dit standpunt van het Uwv.

Het standpunt van appellant

3.1.

Appellant is het met de aangevallen uitspraak niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het standpunt van het Uwv

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen en daarbij verwezen naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 juli 2023.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING