Home

Centrale Raad van Beroep, 20-02-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:417, 23/404 WMO15

Centrale Raad van Beroep, 20-02-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:417, 23/404 WMO15

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
20 februari 2024
Datum publicatie
7 maart 2024
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:417
Zaaknummer
23/404 WMO15

Inhoudsindicatie

Weigering maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp enkel op basis van financiële draagkracht door het college. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat dit niet kan. De Wmo biedt hiervoor geen ruimte binnen de eigen kracht, Wmo 2015. Vaste rechtspraak. Dit uitgangspunt is met de invoering van het abonnementstarief onveranderd van kracht gebleven.

Uitspraak

23/404 WMO15

Datum uitspraak: 20 februari 2024

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 20 december 2022, 22/1002 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

het college van burgemeester en wethouders van Beesel (college)

[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

SAMENVATTING

De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak op juiste gronden overwogen dat de eigen kracht in de zin van artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 geen ruimte biedt om rekening te houden met de financiële mogelijkheden van betrokkene om de gevraagde ondersteuning in de vorm van huishoudelijke hulp zelf te bekostigen. Dit uitgangspunt is met de invoering van het abonnementstarief onveranderd van kracht gebleven. Naar het oordeel van de Raad was het college dan ook niet bevoegd om enkel op basis van financiële draagkracht de maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp aan betrokkene te weigeren.

PROCESVERLOOP

Voor het college heeft M. Wijnen hoger beroep ingesteld.

Namens betrokkene heeft mr. J.J.M.C. Jacobs een verweerschrift ingediend en een nader stuk overgelegd.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 9 januari 2024. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van Eerden, A. Bok, B. Harmsen en L. Hazenkamp. Voor betrokkene is mr. O. Labordus verschenen, collega van mr. Jacobs.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Betrokkene, geboren in 1974, is bekend met fysieke en mentale problemen. In verband hiermee heeft betrokkene een aanvraag gedaan om verlenging van een eerder op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) verstrekte maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp.

1.2.

Bij besluit van 15 november 2021, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 23 maart 2022 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. De reden daarvoor is dat het college vindt dat betrokkene door haar financiële draagkracht op eigen kracht de ondersteuningsvraag voor huishoudelijke hulp kan wegnemen.

2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het besluit van 15 november 2021 herroepen. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat aan betrokkene op grond van de Wmo 2015 een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp in de vorm van ondersteuning in natura wordt verstrekt. De rechtbank heeft daartoe – onder meer – overwogen dat de eigen kracht zoals neergelegd in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 geen ruimte biedt om aanvragen om huishoudelijke hulp af te wijzen als de cliënt over voldoende financiële middelen beschikt. De rechtbank heeft dit afgeleid uit de geschiedenis bij de totstandkoming van de Wmo 2015 en uit de geschiedenis bij het later ingevoerde abonnementstarief. De rechtbank heeft geoordeeld dat de wetgever bewust de keuze heeft gemaakt om geen inkomenstoets te stellen voor voorzieningen op grond van de Wmo 2015. De wetgever heeft dus niet de bedoeling gehad dat onder het begrip eigen kracht de financiële mogelijkheden van een cliënt vallen om zelf hulp in te kopen. De bedoeling van de wetgever is bij de invoering van het abonnementstarief op dit punt niet gewijzigd. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat dan ook geen ruimte om in het kader van de eigen kracht rekening te houden met de financiële mogelijkheden van betrokkene om de gevraagde hulp zelf te bekostigen.

3. Het college is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank en heeft zich – samengevat – op het standpunt gesteld dat sinds de invoering van het abonnementstarief de vraag naar maatwerkvoorzieningen is gestegen, waardoor de toegankelijkheid van de Wmo 2015 onder druk is komen te staan. Volgens het college is de invoering van het abonnementstarief in strijd met de bedoeling van de Wmo 2015, namelijk dat mensen in de eerste plaats zelf verantwoordelijk zijn voor hun zelfredzaamheid en participatie. In afwachting van de beoogde wetswijziging die betrekking heeft op de herinvoering van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage voor voorzieningen op grond van de Wmo 2015, dient het college over de mogelijkheid te beschikken om zelf maatregelen te nemen die de bedoeling van de wetgever ondersteunen. In dat kader heeft het college bij de beoordeling van het recht op toegang tot een maatwerkvoorziening een inkomenstoets gehanteerd, welke bij het onderzoek naar de eigen kracht in de zin van artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 wordt toegepast.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING