Home

Centrale Raad van Beroep, 27-02-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:448, 22/2071 PW

Centrale Raad van Beroep, 27-02-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:448, 22/2071 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
27 februari 2024
Datum publicatie
19 maart 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:448
Zaaknummer
22/2071 PW

Inhoudsindicatie

Intrekking en terugvordering AIO-aanvulling. Vermogen. Onroerend goed in het buitenland niet aannemelijk gemaakt. De Svb heeft niet aannemelijk gemaakt dat appellanten beschikten over onroerend goed in Marokko. De door de Attaché verkregen informatie dat appellanten bekend zijn bij de lokale autoriteiten in Marokko en dat appellant daar sinds 1982 een woning heeft, is op zichzelf niet voldoende om de conclusie op te baseren dat appellanten in de te beoordelen periode over vermogensbestanddelen beschikten of redelijkerwijs konden beschikken. Daarbij is van belang dat uit de brief van de Attaché aan de Svb niet blijkt van wie of van welke instantie de informatie afkomstig is en op welke feiten en omstandigheden deze is gebaseerd. Deze informatie, die door appellanten wordt betwist, is te algemeen, onvoldoende concreet en niet te verifiëren. De intrekking met ingang van 1 oktober 2015 kan daarom niet in stand blijven. Wel kan de AIO-aanvulling worden ingetrokken met ingang van 30 januari 2019. Appellanten hebben namelijk op die datum geweigerd om een machtiging te verlenen voor verder onderzoek in Marokko en daarmee de medewerkingsverplichting geschonden.

Uitspraak

22/2071 PW, 22/2073 PW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 mei 2022, 21/1915 en 21/1927 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

Datum uitspraak: 27 februari 2024

SAMENVATTING

De Svb heeft de AIO-aanvulling van appellanten met ingang van 1 oktober 2015 ingetrokken en teruggevorderd. Hieraan heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellanten de inlichtingenverplichting hebben geschonden door niet te melden dat zij sinds 1 oktober 2015 beschikten over vermogen in de vorm van onroerend goed in Marokko. Daardoor kan het recht niet worden vastgesteld. De Raad oordeelt dat de Svb niet aannemelijk heeft gemaakt dat appellanten beschikten over onroerend goed in Marokko. De intrekking met ingang van 1 oktober 2015 kan daarom niet in stand blijven. Wel kan de AIO-aanvulling worden ingetrokken met ingang van 30 januari 2019. Appellanten hebben namelijk op die datum geweigerd om een machtiging te verlenen voor verder onderzoek in Marokko en daarmee de medewerkingsverplichting geschonden. De Raad bepaalt dat de intrekking over de periode van 1 oktober 2015 tot 30 januari 2019 vervalt. Over de terugvordering moet de Svb een nieuw besluit nemen.

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. M. Amrani, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 21 november 2023. Voor appellanten is mr. Amrani verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellant ontvangt sinds 1 oktober 2015 een onvolledig ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet, naar de norm voor een gehuwde. In aanvulling op dit pensioen ontvingen appellanten vanaf 1 oktober 2015 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIOaanvulling). Op het formulier waarmee appellanten de AIO-aanvulling hebben aangevraagd, hebben zij ingevuld dat zij geen eigenaar zijn van een woning, een stuk grond of ander onroerend goed in Nederland of in het buitenland.

1.2.

Met een brief van 2 februari 2017 heeft de Svb appellanten verzocht om het meegestuurde formulier ‘Verblijf en vermogen buiten Nederland’ in te vullen en terug te sturen. Appellanten hebben op dit formulier ingevuld dat zij in 2016 twee keer in Marokko zijn geweest en dat zij ook in 2017 twee keer naar Marokko gaan. Appellanten hebben het adres opgegeven waar zij tijdens hun vakanties in Marokko verblijven. Op de vraag of zij (mede-)eigenaar zijn van de woning op dat adres, hebben appellanten “nee” geantwoord en bij de toelichting vermeld: “huis van mijn vader”.

1.3.

In een brief van 30 juni 2017 heeft de Svb appellanten verzocht om nadere informatie. De Svb heeft onder andere gevraagd of appellant de woning van zijn vader heeft geërfd of in de toekomst zal erven. Appellanten hebben op deze vraag (kort samengevat) geantwoord dat appellant de woning niet heeft geërfd en ook in de toekomst niet zal erven. Volgens hun cultuur wordt de woning door niemand geërfd, dat is een taboe. De woning is voor alle familieleden bestemd.

1.4.

Naar aanleiding hiervan heeft de Svb met een brief van 21 juli 2017 aan appellanten verzocht om een vragenformulier met als titel ‘Onderzoek vermogen buiten Nederland’ in te vullen en, samen met de in het formulier gevraagde bewijsstukken, terug te sturen. In dit formulier wordt gevraagd waar het bezit in het buitenland uit bestaat en worden vragen gesteld over onder andere de waarde van dit bezit. In reactie op deze brief heeft de dochter van appellanten telefonisch contact opgenomen met de Svb. Zij heeft gezegd dat appellanten het formulier niet in kunnen vullen, omdat zij geen eigenaar van de woning in Marokko zijn. Appellant heeft desgevraagd wel zijn Marokkaanse identiteitsnummer (CIN-nummer) aan de Svb verstrekt.

1.5.

Omdat appellanten het in 1.4 genoemde formulier niet hebben ingevuld, heeft de Svb hun in een brief van 2 februari 2018 een aantal specifieke vragen gesteld. De Svb heeft gevraagd naar de overlijdensdata van de ouders van appellant, de namen en geboortedata van zijn broers en zussen en de waarde van de woning in Marokko. Ook heeft de Svb appellanten verzocht om een recent taxatierapport van de woning in Marokko in te dienen. Appellanten hebben de gestelde vragen beantwoord. Op de vraag naar de waarde van de woning in Marokko hebben appellanten geantwoord dat de woning heel oud is en geen waarde heeft. Zij beschikken niet over een taxatierapport.

1.6.

De Svb heeft vervolgens met een brief van 12 maart 2018 aan appellanten verzocht om alsnog een taxatierapport van de woning in Marokko en de grond waarop de woning staat in te dienen. Als zij nog geen taxatierapport hebben, verzoekt de Svb appellanten om dit op te laten maken. In reactie op deze brief heeft de zoon van appellanten telefonisch contact opgenomen met de Svb. Hij heeft gezegd dat de woning in Marokko hooguit € 500,- waard is. Het is niet mogelijk om de woning te laten taxeren, omdat de woning in de bergen ligt en de bedrijven die taxaties uitvoeren daar niet komen.

1.7.

Naast de informatie die de Svb bij appellanten heeft opgevraagd, heeft de Svb de Attaché voor Sociale Zaken in Marokko (Attaché) gevraagd om onderzoek te doen naar eventueel vermogen van appellanten op het door hen opgegeven adres in Marokko. De Attaché heeft de Svb met een brief van 10 december 2018 geïnformeerd over de resultaten van dit onderzoek. In deze brief staat dat het Marokkaanse ministerie van Binnenlandse Zaken de volgende informatie aan de Attaché heeft verstrekt:

“Zij (betrokkenen) zijn bekend bij de lokale autoriteiten in [plaatsnaam], Commune [regio], Province [provincie].

Hij heeft sinds 1982 een traditionele woning op het genoemde adres.”

Verder staat in de brief dat de Attaché het Comité Adhoc heeft gevraagd om toestemming voor het uitvoeren van een taxatie door een beëdigd taxateur, maar dat op dat verzoek niet is ingegaan. Vervolgens heeft de Attaché aan het Comité Adhoc gevraagd om de GPScoördinaten van het opgegeven adres, maar ook daarop is geen reactie gekomen. De Attaché heeft de Svb geadviseerd om appellant uit te nodigen voor een gesprek en hem te vragen om verduidelijking van de informatie die is verkregen van de Marokkaanse autoriteiten. Ook heeft de Attaché de Svb geadviseerd om appellant te vragen om een machtiging te verstrekken aan het Bureau Sociale Zaken. Met deze machtiging kan meer informatie worden verkregen over onder andere de periode dat de woning op naam van appellant staat en de waarde daarvan.

1.8.

Op 30 januari 2019 hebben twee medewerkers van de Svb een huisbezoek bij appellanten afgelegd. Volgens het rapport dat tijdens het huisbezoek is opgesteld, heeft appellant onder andere het volgende verklaard:

“De woning die u opgeeft was inderdaad deels in mijn bezit. Toen mijn vader overleed is het bezit overgegaan op mij, mijn broer en twee zussen. Mijn broer en zussen zijn overleden. De woning die op de familiegrond stond, is afgebroken. Mijn broer heeft een nieuwe woning op deze grond gebouwd. Dit huis is geërfd door de dochter van mijn broer, maar zij is inmiddels ook overleden. Ik heb dus geen eigendom op naam staan”.

Appellant heeft tijdens het huisbezoek gezegd dat hij geen machtiging af zal geven voor verder onderzoek in Marokko. Na het huisbezoek heeft de Svb per post een machtiging aan appellanten toegezonden. Naar aanleiding hiervan heeft de zoon van appellanten telefonisch contact opgenomen met de Svb. Hij heeft gezegd dat appellant geen machtiging af zal geven, omdat hij geen onroerend goed bezit in Marokko. De Svb heeft appellanten schriftelijk verzocht om te bevestigen dat zij niet mee willen werken aan verder onderzoek in Marokko, maar hierop is geen reactie gekomen.

1.9.

Met een besluit van 11 juli 2019 heeft de Svb de uitbetaling van de AIO-aanvulling van appellanten geblokkeerd met ingang van 1 juli 2019.

1.10.

Met een besluit van 17 december 2020 (intrekkingsbesluit) heeft de Svb de AIOaanvulling van appellanten ingetrokken met ingang van 1 oktober 2015 en vastgesteld dat appellanten over de periode van oktober 2015 tot en met juni 2019 € 37.623,90 te veel AIO-aanvulling hebben ontvangen. Met een tweede besluit van 17 december 2020 (terugvorderingsbesluit) heeft de Svb de teveel betaalde AIO-aanvulling tot het bedrag van € 37.623,90 van appellanten teruggevorderd.

1.11.

Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 17 december 2020. Met een beslissing op bezwaar van 15 maart 2021 (bestreden besluit) heeft de Svb de bezwaren ongegrond verklaard. Hieraan ligt ten grondslag dat appellanten de in artikel 17, eerste lid, van de PW opgenomen inlichtingenverplichting hebben geschonden, door niet te melden dat zij sinds 1 oktober 2015 beschikten over vermogen in de vorm van onroerend goed in Marokko. Omdat zij niet mee willen werken aan verder onderzoek in Marokko, kan de waarde van het onroerend goed niet worden bepaald. Daardoor kan het recht op AIOaanvulling niet worden vastgesteld.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.

Het standpunt van appellanten

3. Appellanten zijn het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen hebben aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt, in die zin dat de AIO-aanvulling vanaf een latere datum wordt ingetrokken. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

4.1.

De intrekking van de AIO-aanvulling wordt getoetst voor de periode van 1 oktober 2015, de datum met ingang waarvan de AIO-aanvulling is ingetrokken, tot en met 17 december 2020, de datum van het intrekkingsbesluit (te beoordelen periode).

4.2.

Intrekking van de AIO-aanvulling is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de Svb. Dit betekent dat de Svb de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. Het is dus aan de Svb om aannemelijk te maken dat appellanten eigenaar zijn van een woning in Marokko. Als de Svb daarin slaagt, is de veronderstelling gerechtvaardigd dat de woning een bestanddeel vormt van het vermogen van appellanten waarover zij kunnen beschikken of redelijkerwijs kunnen beschikken. Vervolgens is het aan appellanten om aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is.

4.3.

Appellanten hebben aangevoerd dat er geen reden was om te twijfelen aan hun opgave op het aanvraagformulier dat zij geen eigenaar zijn van een woning, stuk grond of ander onroerend goed in het buitenland. Er was dus geen aanleiding om hier onderzoek naar te doen. Door toch een onderzoek te starten, heeft de Svb een verboden onderscheid gemaakt op basis van uitsluitend nationaliteit. De resultaten van het onderzoek mogen daarom niet ten grondslag worden gelegd aan de intrekking van de AIO-aanvulling. Deze beroepsgrond slaagt niet.

4.3.1.

De Svb is bevoegd om onderzoek te doen naar de juistheid en volledigheid van verstrekte gegevens en naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening of de voortzetting van de AIO-aanvulling. Dat volgt uit artikel 53a samen met de artikelen 47a, tweede lid, en 47b van de PW. Deze algemene onderzoeksbevoegdheid kan uit eigen beweging worden uitgeoefend, dus ook zonder voorafgaand signaal of vermoeden. Dit is vaste rechtspraak.1 De Svb was dus bevoegd om een onderzoek te starten naar mogelijk vermogen van appellanten in het buitenland. Er is geen reden om te veronderstellen dat de Svb hierbij een (verboden) onderscheid op basis van uitsluitend nationaliteit heeft gemaakt. De Svb heeft tijdens de zitting toegelicht dat twee keer per jaar een groep AIO-gerechtigden wordt aangeschreven met het verzoek om het formulier ‘Verblijf en vermogen buiten Nederland’ in te vullen. Dit gebeurt met een steekproef, waarin AIO-gerechtigden met verschillende nationaliteiten worden betrokken. Dit formulier is op 2 februari 2017 aan appellanten toegezonden en de antwoorden die zij op dit formulier hebben ingevuld, gaven aanleiding om nader onderzoek te doen.

4.4.

Appellanten hebben verder aangevoerd dat de informatie die de Svb met zijn onderzoek heeft verkregen onvoldoende feitelijke grondslag biedt voor de conclusie dat zij in de te beoordelen periode beschikten over vermogen in de vorm van onroerend goed in Marokko. Deze beroepsgrond slaagt wel.

4.4.1.

De door de Attaché verkregen informatie dat appellanten bekend zijn bij de lokale autoriteiten in Marokko en dat appellant daar sinds 1982 een woning heeft, is op zichzelf niet voldoende om de conclusie op te baseren dat appellanten in de te beoordelen periode over vermogensbestanddelen beschikten of redelijkerwijs konden beschikken, zoals bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de PW. Daarbij is van belang dat uit de brief van de Attaché aan de Svb van 10 december 2018 niet blijkt van wie of van welke instantie de informatie afkomstig is en op welke feiten en omstandigheden deze is gebaseerd.2 Deze informatie, die door appellanten wordt betwist, is te algemeen, onvoldoende concreet en niet te verifiëren. Ook bezien in samenhang met de verschillende verklaringen die zijn afgelegd door appellanten en hun kinderen, is het onvoldoende voor de conclusie dat de Svb aan haar bewijslast heeft voldaan. Uit die verklaringen blijkt niet eenduidig dat appellant in de te beoordelen periode (mede)eigenaar van een woning in Marokko was.

4.4.2.

Uit 4.4.1 volgt dat het standpunt van de Svb dat appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden door niet te melden dat zij sinds 1 oktober 2015 beschikken over vermogen in de vorm van onroerend goed in Marokko niet toereikend is onderbouwd. De Svb heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat aan de voorwaarden voor intrekking van de AIO-aanvulling op deze grond is voldaan. Gelet op deze uitkomst hoeven de andere beroepsgronden van appellanten niet te worden besproken.

4.5.

Aansluitend moet worden bezien wat de gevolgen van deze uitkomst zijn.

4.5.1.

Zoals tijdens de zitting met partijen is besproken, hebben appellanten niet alleen een inlichtingenverplichting, maar ook een medewerkingsverplichting. De medewerkingsverplichting staat in artikel 17, tweede lid, van de PW en verplicht de belanghebbende om op verzoek van de Svb de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet.

4.5.2.

Dat de informatie die de Svb heeft verkregen onvoldoende feitelijke grondslag biedt voor de conclusie dat appellanten in de te beoordelen periode beschikten over onroerend goed in Marokko, neemt niet weg dat concrete aanknopingspunten naar voren zijn gekomen dat dit mogelijk wel het geval is. Om verder onderzoek in Marokko te (laten) doen, is een machtiging van appellanten nodig. Appellanten hebben geweigerd om een machtiging te tekenen. Daarmee hebben zij niet de medewerking verleend voor een aanvullend onderzoek die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet. Zij hebben dus de medewerkingsverplichting geschonden.

4.5.3.

Schending van de medewerkingsverplichting levert grond op voor weigering, beëindiging en intrekking van de AIO-aanvulling, als daardoor het recht op AIO-aanvulling niet of niet langer kan worden vastgesteld. Deze situatie doet zich hier voor. Door het ontbreken van een machtiging van appellanten, kan namelijk niet nader worden onderzocht of geverifieerd of appellanten beschikken over vermogen in de vorm van onroerend goed in Marokko.

4.5.4.

Het recht op AIO-aanvulling kan worden ingetrokken vanaf de schending van de medewerkingsverplichting. Deze schending doet zich voor op het moment dat niet wordt voldaan aan een concreet verzoek om medewerking van de Svb.3 De Svb heeft tijdens het huisbezoek op 30 januari 2019 aan appellanten gevraagd om een machtiging te geven voor verder onderzoek in Marokko en dat hebben zij geweigerd. Dat betekent dat de

AIOaanvulling vanaf 30 januari 2019 kan worden ingetrokken wegens schending van de medewerkingsverplichting.

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels