Centrale Raad van Beroep, 07-03-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:482, 22/2613 ZW
Centrale Raad van Beroep, 07-03-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:482, 22/2613 ZW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 7 maart 2024
- Datum publicatie
- 19 maart 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2024:482
- Zaaknummer
- 22/2613 ZW
Inhoudsindicatie
Beëindiging ZW-uitkering betrokkene. Zorgvuldig medische onderzoek. Inzichtelijk is gemotiveerd waarom is afgezien van een fysiek spreekuur. Nieuwe ziekmelding. Geen twijfel aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep of de geschiktheid van de oorspronkelijk bij de WAO geselecteerde functies.
Uitspraak
22/2613 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 juli 2022, 21/997 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de erven van [betrokkene] (betrokkene) laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] (appellanten)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 7 maart 2024
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van betrokkene per 22 oktober 2020 heeft beëindigd. Betrokkene heeft aangevoerd dat zij door haar (medische) beperkingen niet in staat was de eerder in het kader van de WAO geselecteerde functies te verrichten. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZWuitkering terecht heeft beëindigd.
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 26 oktober 2020 heeft het Uwv de uitkering van betrokkene op grond van de Ziektewet (ZW) per 22 oktober 2020 beëindigd. Betrokkene heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 15 januari 2021 (bestreden besluit) bij de beëindiging van de ZW-uitkering gebleven.
Betrokkene heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens betrokkene heeft mr. V.C.D. Klaassen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op [datum] 2023 is betrokkene overleden. Mr. Klaassen heeft te kennen gegeven dat appellanten het hoger beroep namens betrokkene willen voortzetten.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 14 december 2023. Voor appellanten is mr. Klaassen via videobellen verschenen. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door drs. I.M. Veringmeier.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Betrokkene ontving van 12 juni 2002 tot 24 december 2019 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). In het kader van een herbeoordeling hebben een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 23 oktober 2019 de WAO-uitkering van betrokkene per 24 december 2019 beëindigd, omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Betrokkene werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van haar laatste werk als manager kledingzaak, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies.
Het Uwv heeft betrokkene per 24 december 2019 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend. Betrokkene heeft zich op 25 december 2019 opnieuw ziekgemeld. Bij besluit van 22 juni 2020 heeft het Uwv betrokkene per 25 maart 2020 een ZW-uitkering toegekend. Vervolgens heeft betrokkene op 4 augustus 2020 telefonisch contact gehad met een verzekeringsarts. Deze arts heeft informatie opgevraagd bij de behandelend artsen, die bij zijn beoordeling betrokken en betrokkene per 22 oktober 2020 geschikt geacht voor de in het kader van de WAO-beoordeling geselecteerde functies. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 26 oktober 2020 de ZW-uitkering van betrokkene per 22 oktober 2020 beëindigd.
In de bezwaarfase heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een rapport opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Het Uwv heeft betrokkene in voldoende mate in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Het is niet aannemelijk dat de medische problematiek van betrokkene haar heeft belet van haar hoorrecht gebruik te maken of om tijdig een andere datum voor de hoorzitting te vragen. Het Uwv heeft de hoorplicht daarom niet geschonden. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep met het in beroep ingediende rapport van 30 maart 2021 voldoende heeft gemotiveerd waarom een spreekuurcontact niet nodig was. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat bij betrokkene sprake is van een scala aan specifieke medische klachten en dat de verzekeringsarts kon beschikken over een grote hoeveelheid recente medische informatie van de behandelend sector. Betrokkene is bovendien in het kader van de WAO-beoordeling op 18 juli 2019 fysiek door een verzekeringsarts onderzocht. Ook dat onderzoek heeft de verzekeringsarts in deze procedure meegewogen. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van betrokkene. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 12 januari 2021 inzichtelijk gemotiveerd dat betrokkene, rekening houdend met de diverse vastgestelde lichamelijke en psychische beperkingen, arbeidsgeschikt kan worden geacht. De functies zijn zowel lichamelijk als mentaal licht. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep betekent de recent bij betrokkene vastgestelde diagnose ADHD niet dat betrokkene automatisch ongeschikt is voor dit psychisch licht belastende werk. Betrokkene heeft in beroep verder niet met medische gegevens aannemelijk gemaakt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld had van haar gezondheidstoestand op 22 oktober 2020. De rechtbank heeft ook overigens geen aanknopingspunten gevonden om die conclusie te trekken. Dit betekent dat het Uwv betrokkene terecht per 22 oktober 2020 in staat heeft geacht tot het verrichten van haar arbeid. Omdat het Uwv pas in beroep heeft gemotiveerd waarom in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde had, kleeft er een motiveringsgebrek aan het bestreden besluit. Dit gebrek heeft de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gepasseerd, waarbij het Uwv is veroordeeld in de proceskosten in beroep en is opgedragen het griffierecht aan betrokkene te vergoeden.
Het hoger beroep van appellanten
3. Appellanten zijn het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. In hoger beroep is tegen die uitspraak aangevoerd dat de hoorplicht is geschonden in bezwaar. Door de complexe problematiek van betrokkene had zij moeilijkheden met het opnemen van de telefoon en het bekijken van sms- of WhatsApp-berichten. Het Uwv heeft hier ten onrechte geen rekening mee gehouden. Daarnaast heeft ten onrechte geen fysiek spreekuur plaatsgevonden met een verzekeringsarts. De rechtbank had dit niet met toepassing van artikel 6:22 van de Awb kunnen passeren, omdat betrokkene wel in haar belangen is geschaad. Tot slot heeft het Uwv de medische situatie van betrokkene onderschat, ze was op 22 oktober 2020 ongeschikt voor haar arbeid.