Home

Centrale Raad van Beroep, 19-03-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:531, 23/147 PW

Centrale Raad van Beroep, 19-03-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:531, 23/147 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
19 maart 2024
Datum publicatie
26 maart 2024
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:531
Zaaknummer
23/147 PW

Inhoudsindicatie

Intrekking bijstand wegens niet meewerken aan huisbezoek. Appellant heeft aangevoerd dat voor het huisbezoek geen redelijke grond bestond, zodat met de weigering daarvan de medewerkingsverplichting niet is geschonden. De Raad geeft appellant gelijk.

Uitspraak

23/147 PW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 december 2022, 22/2784 PW (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)

Datum uitspraak: 19 maart 2024

In deze zaak beoordeelt de Raad of het college de bijstand van appellant mocht intrekken omdat hij de medewerkingsverplichting heeft geschonden door niet mee te werken aan een huisbezoek. Appellant heeft aangevoerd dat voor het huisbezoek geen redelijke grond bestond, zodat met de weigering daarvan de medewerkingsverplichting niet is geschonden. De Raad geeft appellant gelijk.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. N. Velthorst, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 februari 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M. Booij, advocaat en kantoorgenoot van mr. Velthorst. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.H.J. ten Hoope.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellant ontvangt sinds 25 mei 2018 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande.

1.2.

Op 20 april 2021 heeft de ex-partner van appellant een telefonische melding bij de gemeente gedaan. Zij heeft daarin onder andere aangegeven dat appellant sinds twee jaar kamers onderverhuurt aan drie personen. Op dezelfde dag heeft zij ook een e-mail over appellant naar de gemeente Amsterdam gestuurd.

1.3.

Naar aanleiding van de melding is een handhavingsspecialist van de gemeente Amsterdam een rechtmatigheidsonderzoek gestart. In het kader van dit onderzoek heeft de handhavingsspecialist appellant uitgenodigd voor een gesprek op 9 december 2021 en hem verzocht om bankafschriften van hemzelf en eventuele inwonende minderjarige kinderen van de afgelopen drie maanden mee te nemen. Appellant is niet op deze afspraak verschenen. Daarom heeft het college met een besluit van 9 december 2021 het recht op bijstand van appellant vanaf 9 december 2021 opgeschort. Met het besluit is appellant ook uitgenodigd voor een gesprek op 14 december 2021.

1.4.

Op 14 december 2021 is appellant op de afspraak verschenen en heeft hij bankafschriften over de periode van 9 september 2021 tot en met 9 december 2021 overgelegd. Ook heeft appellant, ter onderbouwing van zijn stelling dat hij en zijn ex-partner in conflict zijn, brieven van de politie en Jeugdbescherming overgelegd. Aansluitend aan het gesprek wilden de handhavingsspecialisten een huisbezoek afleggen, maar appellant heeft geweigerd daaraan op dat moment mee te werken. Met een besluit van 31 december 2021 heeft het college de bijstand van appellant vanaf 9 december 2021 ingetrokken, omdat het recht op bijstand niet vastgesteld kan worden doordat appellant niet alle daarvoor benodigde informatie heeft verstrekt.

1.5.

Op 14 januari 2022 heeft appellant een aanvraag om bijstand ingediend. Na nader onderzoek heeft het college aan appellant per 14 januari 2022 weer bijstand naar de norm voor een alleenstaande toegekend.

1.6.

Met een besluit van 18 mei 2022 heeft het college het bezwaar van appellant, voor zover relevant, tegen de besluiten van 9 december 2021 en 31 december 2021 ongegrond verklaard.

1.7.

Met een besluit van 29 augustus 2022 (bestreden besluit) heeft het college het besluit van 18 mei 2022 herzien. Het college heeft het bezwaar tegen het besluit van 9 december 2021 niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant het hierin vastgestelde verzuim heeft hersteld en van een intrekking met ingang van de opschortingsdatum daarom geen sprake meer is. Het college heeft het bezwaar tegen het besluit van 31 december 2021 gedeeltelijk gegrond verklaard en bepaald dat de bijstand wordt ingetrokken met ingang van 14 december 2021, omdat appellant op die datum niet heeft meegewerkt aan het huisbezoek. Omdat het bezwaar gedeeltelijk gegrond is verklaard, heeft het college een kostenvergoeding in bezwaar toegekend.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Dat het college aanvankelijk een onjuist wetsartikel aan het bestreden besluit ten grondslag had gelegd, heeft de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht gepasseerd. De rechtbank heeft hierin wel aanleiding gezien om het college te veroordelen in de proceskosten van appellant en het college op te dragen aan appellant het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.

Het standpunt van appellant

3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens, voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat de intrekking van de bijstand met ingang van 14 december 2021 in stand kan blijven. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels