Home

Centrale Raad van Beroep, 21-03-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:546, 22/1646 WAO

Centrale Raad van Beroep, 21-03-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:546, 22/1646 WAO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
21 maart 2024
Datum publicatie
22 maart 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:546
Zaaknummer
22/1646 WAO

Inhoudsindicatie

Beëindiging WAO-uitkering omdat de mate van arbeidsongeschiktheid op de datum in geding minder dan 15% is. In hoger beroep overgelegde rapporten van verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidskundige bezwaar en beroep voorzien besluit alsnog van toereikende onderbouwing. Proceskostenveroordeling.

Uitspraak

22/1646 WAO

Datum uitspraak: 20 maart 2024

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 april 2022, 21/278 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.A.C. van Etten, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2023. Voor appellante is verschenen mr. Van Etten. Ook [X] , de Wmo-begeleider van appellante was aanwezig. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind.

Het onderzoek is heropend om het Uwv een nadere reactie te vragen op een door appellante aangevoerde grond. Het Uwv heeft een reactie van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidskundige bezwaar en beroep ingebracht, waarop door appellante is gereageerd. Het Uwv is daarop om een nadere reactie gevraagd op een aanvullende grond van appellante. Het Uwv heeft een reactie van de bezwaararts bezwaar en beroep ingebracht, waarop door appellante is gereageerd. Daarop heeft de bezwaararts bezwaar en beroep zijn eerdere reactie aangevuld.

Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 12 februari 2024. Voor appellante is verschenen mr. Van Etten. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. van de Graaff.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellante heeft zich op 2 december 1991 ziekgemeld vanuit een situatie waarin zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. Het Uwv heeft appellante met ingang van 28 november 1992 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.

1.2.

Bij besluit van 25 februari 2020 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante per 26 april 2020 beëindigd omdat zij niet langer arbeidsongeschikt wordt geacht in de zin van de WAO. Aan dit besluit ligt een rapport van verzekeringsarts [Y] ten grondslag die aanleiding heeft gezien om een psychiatrische expertise te laten verrichten door Sitagre. Op basis van zijn bevindingen en de expertise van Sitagre heeft [Y] een Functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld van 3 februari 2020. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 7 december 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante gegrond verklaard en bepaald dat appellante met ingang van 14 januari 2021 geen recht meer heeft op een WAO-uitkering omdat de mate van arbeidsongeschiktheid is berekend op minder dan 15%.

2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen twijfels over de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en gaat uit van de door deze arts aangenomen beperkingen. Appellante heeft volgens de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat het Uwv met meer beperkingen rekening had moeten houden. De rechtbank heeft daarom geen aanleiding gezien om een onafhankelijk deskundige te benoemen. Ook heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende onderbouwd dat appellante in staat is om de geselecteerde functies te verrichten.

3.1.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij het oneens is met de beoordeling van haar belastbaarheid in de FML. Het onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv is onzorgvuldig verricht. Volgens appellante had het Uwv zich niet mogen baseren op de verrichte expertise van Sitagre omdat deze oncontroleerbaar is. Zo ontbreekt onder meer een heteroanamnese en is slechts de meest recente medische informatie bij de expertise van Sitagre betrokken. Appellante stelt dat zij 155 cm lang is en dat hiermee, en met de omstandigheid dat zij in 2020 opnieuw is verwezen naar een psychiater, onvoldoende rekening is gehouden. Ook heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geen rekening gehouden met haar lichaamslengte bij de beoordeling of de functies voor haar passend zijn. Appellante heeft de Raad verzocht om een onafhankelijk deskundige te benoemen.

3.2.

Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

3.3.

Na de heropening van het onderzoek heeft de Raad het Uwv met de brieven van 28 februari 2023 en 25 mei 2023 verzocht te reageren op het standpunt van appellante dat de verrichte expertise niet zorgvuldig is geweest, waarbij ook verzocht is aandacht te besteden aan de geringe lichaamslengte van appellante.

3.4.

Het Uwv heeft daarop rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 maart 2023, 6 juni 2023 en 7 februari 2024 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 17 maart 2023 overgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een FML van 7 maart 2023 opgesteld, met een aanvulling op het aspect stof, rook, gassen en dampen. Appellante is aanvullend beperkt geacht als gevolg van hooikoorts en allergie voor huisstof. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft één eerder geselecteerde functie laten vervallen in verband met de hooikoorts, omdat gewerkt wordt met bloeiende planten. De mate van arbeidsongeschiktheid blijft echter minder dan 15%. Het Uwv heeft daarom het bestreden besluit gehandhaafd.

4. De Raad oordeelt als volgt.

4.1.

In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de WAO terecht heeft vastgesteld op minder dan 15% en terecht per 14 januari 2021 de WAO-uitkering van appellante heeft beëindigd.

4.2.

De beroepsgrond dat het onderzoek door het Uwv niet zorgvuldig is verricht, kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 7 maart 2023 op een inzichtelijke wijze uiteen gezet dat het onderzoek door Sitagre bestaat uit een rapport van een gekwalificeerde psychiater en een normaal reproduceerbaar onderzoek betreft. Dat appellante een heteroanamnese belangrijk vindt, is begrijpelijk, maar als een psychiater een heteroanamnese niet bijdragend acht, kan deze achterwege blijven. Ter zitting heeft de gemachtigde van het Uwv daarop nog aangevuld dat een heteroanamnese ook als aanvulling kan dienen als de onderzochte zelf niet wil of kan antwoorden. Het niet afnemen van heteroanamnese maakt niet zonder meer dat het onderzoek daarom onzorgvuldig is geweest. De verwijzing ter zitting van appellante naar een uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven (ECLI:NL:TGZREIN:2018:87), maakt dat niet anders. In deze uitspraak – waarbij voorop wordt gesteld dat deze ziet op een geheel ander feitencomplex – leest de Raad geen verplichte afname van een heteroanamnese om te voldoen aan de eisen van een zorgvuldig onderzoek. Geoordeeld is dat in dat geval sprake was van een “gemiste kans” op het afnemen van een heteroamnese omdat de echtgenote van betrokkene bij het gesprek aanwezig was en dat het “niet goed verklaarbaar is dat van deze mogelijkheid geen gebruik is gemaakt”. Dergelijke overwegingen zijn niet strijdig met de eigen bevoegdheid van de psychiaters om bij het onderzoek van appellante af te kunnen zien van een heteroanamnese.

4.3.

Dat de psycholoog en de psychiaters van Sitagre niet beschikten over de informatie van de behandelaren van appellante uit de periode 1994 tot 2006, maakt ook niet dat het onderzoek door Sitagre en de verzekeringsartsen van het Uwv onzorgvuldig is geweest. Daarbij is van belang dat de onderzoekers van Sitagre wel op de hoogte waren van het feit dat appellante eerder onder behandeling is geweest bij psychiater S. Güner. De psychiaters van Sitagre hebben hierin kennelijk geen aanleiding gezien om informatie bij de eerdere behandelaren op te vragen. Zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 14 november 2023 heeft vermeld, is een psychiater autonoom om de wijze van onderzoek te bepalen. De psychiater van Sitagre heeft een tweede onderzoek door een andere psychiater laten verrichten om beter onderbouwde uitspraken te kunnen doen over de diagnostiek. Ook is er nog intercollegiaal overleg van de psychiaters geweest op basis waarvan consensus werd bereikt over de diagnostische overwegingen. Hieruit volgt dat niet kan worden geoordeeld dat het onderzoek door Sitagre onzorgvuldig is geweest.

4.4.

Met de rechtbank wordt geoordeeld dat ook geen twijfel bestaat aan de uitkomst van het medisch onderzoek. De in hoger beroep ingebrachte informatie van GGZ Evergreen van 24 augustus 2022 kan niet leiden tot een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op een inzichtelijke wijze uiteengezet dat GGZ Evergreen geen diagnose PTSS heeft gesteld, maar heeft vermeld dat de klachten hier het beste bij passen. Nog los van de omstandigheid dat deze informatie niet ziet op de datum in geding, volgt daar ook niet uit dat de verzekeringsartsen van het Uwv een onvolledig beeld hebben gehad van de medische toestand van appellante per 14 januari 2021. Een persoon met een lichaamslengte van 155 cm is verder, zoals navolgbaar is gemotiveerd, ook in staat om 70 cm te bereiken, omdat door alleen al iets naar voren te bewegen in de rug het reikbereik gemakkelijk met 15 cm wordt uitgebreid. Een iets kortere armlengte speelt hierbij nauwelijks een rol. Uit het vorenstaande volgt dat bij de onderhavige beoordeling dient te worden uitgegaan van FML van 7 maart 2023. Omdat geen twijfel bestaat aan de uitkomst van het medisch onderzoek, bestaat geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te benoemen.

4.5.

Ten slotte heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op een afdoende wijze gemotiveerd dat – nu appellante niet beperkt is geacht in de reikafstand – de lengte van appellante geen aspect vormt bij de vraag of de geselecteerde functies voor appellante geschikt zijn. De gordijnstof die in de functie van textielproductenmaker voorkomt, is afkomstig van textiel en niet van huisstof dan wel huisstofmijt. Daarom is deze functie geschikt te achten voor appellante.

4.6.

Uit 4.4 volgt dat met de onder 3.4 vermelde rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het besluit pas in hoger beroep is voorzien van een toereikende onderbouwing. Het bestreden besluit berust dan ook niet op een deugdelijke motivering zoals artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereist. Dit gebrek zal met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, omdat aannemelijk is dat belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld. Ook indien dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan zou een besluit met diezelfde strekking genomen zijn.

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het Uwv terecht de WAO-uitkering van appellante per 14 januari 2021 heeft beëindigd.

6. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb geeft aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep van € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en in hoger beroep van € 2.187,50 (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift en 1,5 punt voor het verschijnen ter zitting en de nadere zitting), in totaal € 3.937,50. Verder dient het Uwv het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

-

bevestigt de aangevallen uitspraak;

-

veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 3.937,50;

-

bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 185,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2024.

(getekend) W.J.A.M. van Brussel

De griffier is verhinderd te ondertekenen.