Centrale Raad van Beroep, 19-03-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:572, 22/3946 PW
Centrale Raad van Beroep, 19-03-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:572, 22/3946 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 19 maart 2024
- Datum publicatie
- 2 april 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2024:572
- Zaaknummer
- 22/3946 PW
Inhoudsindicatie
Nadere verplichting. Verzoek om vergoeding immateriële schade. De rechtbank heeft het dagelijks bestuur opdracht gegeven om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen en daarbij in te gaan op het verzoek om een schadevergoeding. De rechtbank had echter zelf moeten beslissen op het schadeverzoek. Het is de rechtbank die op grond van artikel 8:88 eerste lid, en onder a, van de Awb bevoegd is op het schadeverzoek te beslissen. Dit betekent dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover de rechtbank niet heeft beslist op het bij haar ingediende verzoek om schadevergoeding. De Raad beoordeelt alsnog het verzoek om schadevergoeding en wijst dit verzoek af. Niet aannemelijk is geworden dat sprake is van schade die voor vergoeding in aanmerking komt.
Uitspraak
22/3946 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 10 november 2022, 21/1307 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het dagelijks bestuur van Kompas (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 19 maart 2024
SAMENVATTING
Deze zaak begon met een tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen en het opleggen van een nadere verplichting. De rechtbank heeft het beroep wat betreft de nadere verplichting gegrond verklaard en het besluit waarbij deze opgelegde verplichting is gehandhaafd, vernietigd. De rechtbank heeft het dagelijks bestuur opdracht gegeven om hierover een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellante te nemen en daarbij in te gaan op het verzoek om een immateriële schadevergoeding. Appellante vindt dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven onder meer omdat de rechtbank geen schadevergoeding heeft toegekend. Het hoger beroep slaagt omdat de rechtbank geen beslissing heeft genomen op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade. De Raad beoordeelt dat verzoek alsnog en wijst het verzoek af.
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank heeft het dagelijks bestuur op 12 december 2022 een nieuw besluit op het bezwaar genomen (nader besluit).
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft appellante bij brief van 20 november 2023 (regiebrief) laten weten hoe de Raad het geschil voorshands ziet en appellante in de gelegenheid gesteld haar verzoek om schadevergoeding nader toe te lichten en zo mogelijk met bewijs te onderbouwen. Ook heeft de Raad appellante gewezen op haar recht om ter zitting te worden gehoord. Appellante heeft haar standpunt bij brieven van 5 en 14 december 2023 nader toegelicht en toestemming gegeven om een onderzoek ter zitting achterwege te laten. Vervolgens heeft de Raad het dagelijks bestuur bij brief van 12 januari 2024 gewezen op zijn recht om ter zitting te worden gehoord. Het dagelijks bestuur heeft niet binnen de hem gegeven termijn verklaard dat hij gebruik wil maken van dit recht. Daarom heeft de Raad met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Daarna heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.
OVERWEGINGEN
Inleiding
Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellante ontving sinds 14 december 2020 bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) naar de norm van een alleenstaande. Op haar waren bij aanvang van de bijstand de arbeids- en re-integratieverplichtingen van toepassing.
Op 10 februari 2021 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen appellante en haar participatiecoach. In dit gesprek heeft appellante verteld dat zij zichzelf tijdelijk arbeidsongeschikt acht en met een bedrijfsarts wil spreken. Het dagelijks bestuur heeft appellante vervolgens aangemeld voor een arbeids-medisch onderzoek door een bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft appellante op 8 maart 2021 gezien. De bedrijfsarts is – samengevat – tot de conclusie gekomen dat arbeid averechts werkt op het herstel en dat appellante drie maanden nodig heeft om “haar activiteiten om te herstellen verder te activeren”. Bij een goed herstel zullen de medische beperkingen niet meer zo ernstig zijn en zal appellante weer meer kunnen participeren in activiteiten op het gebied van arbeid.
Met een besluit van 1 april 2021, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 6 mei 2021 (bestreden besluit), heeft het dagelijks bestuur appellante een tijdelijke ontheffing verleend van de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a en c, van de PW. Ook heeft het dagelijks bestuur met toepassing van artikel 55 van de PW appellante de nadere verplichting opgelegd om verder te werken aan haar herstel zoals de bedrijfsarts heeft beschreven. Appellante dient voor haarzelf een beter evenwicht te creëren in energievreters en energieleveranciers om er zorg voor te dragen dat herstel kan plaatsvinden. Over drie maanden wordt de situatie van appellante opnieuw bekeken met haar participatiecoach. Hierbij heeft appellante de verplichting om op globaal niveau aan te geven hoe zij haar herstel heeft bewerkstelligd en wat hiervan de stand van zaken is. Bij het bestreden besluit heeft het dagelijks bestuur verder het verzoek om toekenning van een schadevergoeding afgewezen omdat geen sprake is van een onrechtmatig besluit. Appellante was het daarmee niet eens. Zij heeft beroep ingesteld en de rechtbank verzocht het college te veroordelen tot het toekennen van een immateriële schadevergoeding.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak – voor zover hier van belang – heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd wat betreft de oplegging van de nadere verplichting en het dagelijks bestuur opdracht gegeven om in zoverre een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellante te nemen en daarbij in te gaan op het verzoek om een schadevergoeding.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de aangevallen uitspraak niet eens. In de kern houdt het hoger beroep in dat appellante alsnog een schadevergoeding toegekend wil krijgen. Appellante vindt dat het dagelijks bestuur onrechtmatig heeft gehandeld. Het opleggen van de nadere verplichting en het vragen naar medische gegevens heeft haar veel stress opgeleverd. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat appellante medische gegevens moest verstrekken. De rechtbank heeft het onrechtmatig handelen door het dagelijks bestuur niet erkend en heeft ten onrechte geen schadevergoeding toegekend.