Centrale Raad van Beroep, 28-03-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:590, 22/294 WSF
Centrale Raad van Beroep, 28-03-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:590, 22/294 WSF
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 28 maart 2024
- Datum publicatie
- 29 maart 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2024:590
- Zaaknummer
- 22/294 WSF
Inhoudsindicatie
Appellant moet tijdens zijn stage als migrerend werknemer worden aangemerkt en daarom heeft hij recht op studiefinanciering voor de periode juli 2020 tot en met september 2020. Voor de periode oktober 2020 tot en met december 2020 heeft appellant onvoldoende gegevens overgelegd.
Uitspraak
22/294 WSF
Datum uitspraak: 28 maart 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 december 2021, 21/526 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
SAMENVATTING
Appellant moet tijdens zijn stage als migrerend werknemer worden aangemerkt en daarom heeft hij recht op studiefinanciering voor de periode juli 2020 tot en met september 2020. Voor de periode oktober 2020 tot en met december 2020 heeft appellant onvoldoende gegevens overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat hij in die periode migrerend werknemer was op grond van werkzaamheden in loondienst.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.S. Folsche, advocaat, hoger beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 18 januari 2024. Voor appellant zijn mr. Folsche en mr. G. Gabrelian, advocaat, verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J.M. Naber.
OVERWEGINGEN
Inleiding
Appellant heeft de Griekse nationaliteit. Hij heeft op 23 juni 2020 een aanvraag ingediend voor toekenning van studiefinanciering op de grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) met ingang van 1 juni 2020, in de vorm van een lening. Ter onderbouwing van de aanvraag heeft appellant een internship agreement (stageovereenkomst) met [B.V. 1] ( [B.V. 1] ) overgelegd, met een looptijd van 15 juni 2020 tot en met 15 december 2020.
Bij besluit van 29 juli 2020, gehandhaafd na bezwaar bij besluit van 14 december 2020 (bestreden besluit), heeft de minister de aanvraag van appellant voor de periode juni 2020 tot en met december 2020 afgewezen.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd omdat de minister in het bestreden besluit niet is ingegaan op de vraag of appellant op grond van de stageovereenkomst kan worden aangemerkt als migrerend werknemer. Vervolgens heeft de rechtbank aanleiding gezien te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven. De rechtbank is van oordeel dat de overgelegde stageovereenkomst niet voldoende aanwijzingen bevat dat tijdens de stage reële en daadwerkelijke arbeid wordt verricht. In de stageovereenkomst staat niets over de aard of omvang van de praktijkervaring of de invulling van de werkzaamheden. Bovendien was de stage van beperkte duur omdat deze feitelijk liep tot en met september 2020. De rechtbank is verder van oordeel dat het overgelegde verzekeringsbericht van het Uwv onvoldoende is om te kunnen beoordelen of appellant in de maanden oktober 2020 en november 2020 voor [naam B.V. / uitzendbureau] ( [naam B.V. / uitzendbureau] ) reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht.
Het standpunt van appellant
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand zijn gelaten. Appellant heeft primair aangevoerd dat hij recht heeft op de aangevraagde studiefinanciering omdat hij migrerend werknemer was. Volgens appellant voldoet hij met zijn stageovereenkomst aan het urencriterium in de Beleidsregel controlebeleid migrerend werknemerschap zodat hij reeds daarom migrerend werknemer was en een inhoudelijke toets van de stagewerkzaamheden aan het Europees recht achterwege had moeten blijven. Voor zover die inhoudelijke toets wel aan de orde is, heeft hij met het overleggen van de stageovereenkomst aannemelijk gemaakt dat sprake is van een arbeidsverhouding. Uit de stageovereenkomst volgt dat appellant voor [B.V. 1] werkzaamheden gaat verrichten, tegen vergoeding en onder toezicht van [B.V. 1] . Het overleggen van nadere stukken over de aard en de inhoud van de door appellant verrichte werkzaamheden voor [B.V. 1] was dan ook niet nodig. Voor de volledigheid wordt een verklaring van [B.V. 1] overgelegd over de door appellant tijdens de stage feitelijk verrichte werkzaamheden. Volgens appellant staan het leerelement in de stageovereenkomst en de relatief lage stagevergoeding niet in de weg aan het aannemen van migrerend werknemerschap. Omdat een stagiair minder productief is en/of minder van de gewerkte uren worden besteed aan activiteiten die voor de werkgever economisch rendabel zijn, wordt een relatief lage vergoeding betaald. De vergoeding is evenredig aan de prestaties waarbij de werkgever gebaat meent te zijn. Verder heeft appellant aangevoerd dat niet valt in te zien dat het in beroep overgelegde verzekeringsbericht van het Uwv onvoldoende is voor de conclusie dat appellant in oktober 2020 en november 2020 reële en daadwerkelijke arbeid via [naam B.V. / uitzendbureau] heeft verricht. Ter zitting is namens appellant gesteld dat de minister zelf de gegevens in Suwinet kan, en moet, raadplegen en zodoende ook kan beoordelen of appellant, zoals vermoed wordt, in december 2020 heeft gewerkt. Appellant heeft subsidiair, voor het geval hij niet als economisch actief zou kunnen worden beschouwd, aangevoerd dat hij recht heeft op een tegemoetkoming in de kosten van boeken en leermiddelen.
Het standpunt van de minister
De minister heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Volgens de minister heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellant tijdens de stage niet als migrerend werknemer valt aan te merken. Gelet op de tekst en de systematiek van de Beleidsregel controlebeleid migrerend werknemerschap wordt een student alleen indien sprake is van een arbeidsovereenkomst zonder meer aangemerkt als migrerend werknemer bij het voldoen aan het in het beleid opgenomen urencriterium. Bij een stageovereenkomst moet steeds een individuele beoordeling plaatsvinden. Uit de in hoger beroep overgelegde verklaring van [B.V. 1] wordt afgeleid dat sprake was van werkzaamheden waarbij het leerdoel voorop stond. Niet is gebleken dat het takenpakket van appellant gelijk was aan dat van reguliere werknemers van [B.V. 1] . Om te kunnen beoordelen of appellant in oktober 2020 en november 2020 reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht is in ieder geval een arbeidsovereenkomst nodig. Het had op de weg van appellant gelegen de arbeidsovereenkomst voor die maanden te overleggen. Dat zelfde geldt voor de maand december 2020.