Centrale Raad van Beroep, 12-03-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:598, 22/269 TOZO
Centrale Raad van Beroep, 12-03-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:598, 22/269 TOZO
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 12 maart 2024
- Datum publicatie
- 2 april 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2024:598
- Zaaknummer
- 22/269 TOZO
Inhoudsindicatie
Intrekking en terugvordering en afwijzing aanvraag Tozo. Appellant heeft inkomsten uit verhuur die als inkomen bij de bijstand in aanmerking moeten worden genomen, omdat de woningen niet toebehoren aan de onderneming van appellant maar privébezittingen zijn. De totale inkomsten van appellanten zijn hoger dan de voor hen geldende bijstandsnorm. Het college heeft terecht het recht op bijstand op grond van de Tozo vastgesteld op basis van het maandelijkse inkomen. Geen rekening hoeft te worden gehouden met een negatief inkomen uit de onderneming. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Er is geen ruimte voor de verrekening van de rentelasten van de op de verhuurde woningen rustende hypotheken met de inkomsten.
Uitspraak
22/269 Tozo
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 december 2021, 21/2237 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (college)
Datum uitspraak: 12 maart 2024
Deze zaak gaat over een intrekking en terugvordering van algemene bijstand ingevolge de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) en ook over een afwijzing van een aanvraag om algemene bijstand op grond van die regeling. Het college heeft de huurinkomsten van appellanten aangemerkt als inkomen. Hierdoor hebben appellanten volgens het college geen recht op bijstand. Appellanten zijn het daar niet mee eens. Volgens appellanten moeten de huurinkomsten verminderd worden met het negatieve bedrijfsresultaat van appellant. Ook vinden appellanten dat op de huurinkomsten ten onrechte geen aftrek heeft plaatsgevonden van de hypotheeklasten. Net als de rechtbank is de Raad het niet met appellanten eens. Het hoger beroep slaagt daarom niet.
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft [naam] , accountant/administratieconsulent, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaken 22/2612 Tozo en 22/2700 Tozo plaatsgehad op 30 januari 2024, waar appellant is verschenen, bijgestaan door [naam]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.A. van Wingerden. In voormelde zaken is vandaag afzonderlijk uitspraak gedaan.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellant is zelfstandig ondernemer in een vennootschap onder firma. Hij exploiteerde in de periode waar het hier om gaat samen met een medevennoot (appellant in zaak 22/2612 Tozo) twee broodjeszaken in [vestigingsplaats] . De inkomsten uit deze onderneming kwamen aan ieder van de vennoten voor de helft toe.
Het college heeft appellanten op hun verzoek over de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 september 2020 algemene bijstand op grond van de Tozo-1 en Tozo-2 toegekend naar de norm voor gehuwden.
Op 11 november 2020 hebben appellanten bij het college een aanvraag om algemene bijstand op grond van de Tozo-3 ingediend. In het kader van deze aanvraag heeft het college gegevens van Suwinet geraadpleegd. Uit deze raadpleging kwam naar voren dat appellant (mede)eigenaar is van vier woningen in [woonplaats] . Appellanten hebben desgevraagd nadere inlichtingen verstrekt over de inkomsten uit de verhuur van deze woningen.
Met een besluit van 7 december 2020 heeft het college de onder 1.3 vermelde aanvraag van appellanten afgewezen. Met een besluit van 15 december 2020 heeft het college de bijstand van appellanten over de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 september 2020 ingetrokken en de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 10.551,94 van hen teruggevorderd. Tegen deze besluiten hebben appellanten bezwaar gemaakt. Zij hebben daarbij een inkomensoverzicht verstrekt. Daarop staat onder meer het totaal van de netto inkomsten uit de onderneming en uit de verhuur van de panden per maand. Volgens dit overzicht heeft appellant, naast de huurinkomsten, alleen in de maanden juli 2020, augustus 2020 en september 2020 gesaldeerd een positief bedrijfsresultaat behaald uit beide activiteiten en, volgens dit overzicht, in die maanden geen recht op Tozo.
Met een besluit van 22 maart 2021 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van appellanten ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit, voor zover hier van belang, heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant inkomsten uit verhuur heeft die als inkomen bij de bijstand in aanmerking moeten worden genomen, omdat de woningen niet toebehoren aan de onderneming van appellant maar privébezittingen zijn. Volgens het college blijkt ook uit het ingediende inkomensoverzicht dat de totale inkomsten van appellanten hoger zijn dan de voor hen geldende bijstandsnorm. Appellanten hebben daarom geen recht op bijstand.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellanten
3. Appellanten zijn het met de aangevallen uitspraak niet eens. Zij voeren aan dat ten onrechte hun inkomen per maand is vastgesteld. Ook voeren zij aan dat ten onrechte bij die vaststelling in verband met de huurinkomsten de rentekosten van de verhuurde panden en de negatieve bedrijfsresultaten buiten beschouwing zijn gebleven. Wat zij hierover meer in het bijzonder naar voren hebben gebracht, wordt hierna besproken.