Centrale Raad van Beroep, 26-03-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:633, 23 / 966 PW
Centrale Raad van Beroep, 26-03-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:633, 23 / 966 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 26 maart 2024
- Datum publicatie
- 9 april 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2024:633
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2023:1057, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 23 / 966 PW
Inhoudsindicatie
Hoger beroep kennelijk ongegrond.
De Raad leest in de hoger beroepschriften geen gronden op grond waarvan volgens appellant het oordeel van de rechtbank niet juist zou zijn. Ondanks het verzoek daartoe in de regiebrief heeft appellant niet alsnog gronden tegen de aangevallen uitgespraken geformuleerd. De Raad komt dan ook tot de conclusie dat de hoger beroepen van appellant kennelijk ongegrond dienen te worden verklaard.
Uitspraak
Datum uitspraak: 26 maart 2024
23/966 PW, 23/967 PW, 23/968 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 februari 2023, 21/1451 en 21/1591 en van ook 14 februari 2023, 22/1754 (aangevallen uitspraken)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers (dagelijks bestuur)
In deze zaken gaat het om een afwijzing, toekenning en intrekking van bijstand, een terugvordering van een voorschot en een afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant kennelijk ongegrond is omdat appellant geen gronden heeft aangevoerd op grond waarvan volgens appellant het oordeel van de rechtbank niet juist zou zijn.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.L. Ross hoger beroepen ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft verweerschriften ingediend.
De Raad heeft op 7 december 2023 een brief (regiebrief) verzonden aan mr. Ross. In de regiebrief heeft de Raad geschetst wat de Raad in de gedingstukken leest, dat hij in het pro forma hoger beroepschrift geen gronden tegen de aangevallen uitspraken ziet en dat aangekondigde aanvullende informatie niet is verstrekt. Ook heeft de Raad meerdere vervolgstappen in overweging gegeven, waaronder het alsnog aanvoeren van gronden waaruit blijkt waarom volgens appellant het oordeel van de rechtbank niet juist zou zijn.
Met een brief van 13 december 2023 heeft mr. Ross te kennen gegeven niet meer op treden namens appellant.
De Raad heeft vervolgens met een brief van 25 januari 2024 de regiebrief aan appellant verzonden en appellant een termijn van drie weken gegeven om desgewenst een nieuwe gemachtigde in de arm te nemen en alsnog te komen met een reactie op de regiebrief. Daarnaast staat in de brief dat als appellant binnen die drie weken niet met gronden komt tegen de aangevallen uitspraken, de Raad de hoger beroepen kennelijk ongegrond kan verklaren als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht.
Appellant heeft deze termijn ongebruikt voorbij laten gaan.
De Raad heeft bepaald dat een zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van de hoger beroepen zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellant heeft zich op 19 mei 2020 gemeld bij het dagelijks bestuur om bijstand aan te vragen. Op 16 juni 2020 heeft appellant zijn aanvraag ingediend. Op 15 juli 2020 heeft het dagelijks bestuur een voorschot verstrekt ter hoogte van € 847,24.
Met een besluit van 6 augustus 2020 heeft het dagelijks bestuur de aanvraag afgewezen omdat appellant onvoldoende informatie heeft verstrekt om het recht op bijstand vast te kunnen stellen. Met een besluit van 25 november 2020 heeft het dagelijks bestuur het verstrekte voorschot van € 847,24 van appellant teruggevorderd.
Met een besluit op bezwaar van 17 maart 2021 (bestreden besluit 1) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 augustus 2020 gedeeltelijk gegrond verklaard. Over mei 2020 heeft appellant geen recht, maar over juni en juli 2020 heeft het dagelijks bestuur alsnog aanvullende bijstand verleend. Het dagelijks bestuur heeft de bijstand per 1 augustus 2020 ook weer ingetrokken. Aan bestreden besluit 1 ligt ten grondslag dat appellant in juni en juli 2020 inkomsten had onder de norm. In de maanden mei, augustus en september 2020 had hij inkomsten boven de norm. Met een besluit op bezwaar van ook 17 maart 2021 (bestreden besluit 2) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar van appellant tegen het besluit van 26 november 2020 gedeeltelijk gegrond verklaard en de terugvordering verlaagd naar € 452,80.
Appellant heeft op 29 maart 2021 bij het dagelijks bestuur een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering vanaf 1 oktober 2020 ingediend. Met een besluit van 24 augustus 2021 heeft het dagelijks bestuur deze aanvraag afgewezen omdat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt wat zijn inkomsten zijn.
Met een besluit op bezwaar van 14 februari 2022 (bestreden besluit 3) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 augustus 2021 ongegrond verklaard. Aan bestreden besluit 3 ligt ten grondslag dat onduidelijk is waar appellant ten tijde van de aanvraag heeft verbleven en wat zijn inkomsten waren. Het recht op bijstand kan niet worden vastgesteld.
Uitspraken van de rechtbank
2. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard en daarmee de bestreden besluiten in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraken van de rechtbank niet eens. Wat hij heeft aangevoerd wordt hierna besproken.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Zoals de Raad in de regiebrief aan appellant heeft laten weten, wordt in de pro forma hoger beroepschriften niet duidelijk waarom appellant het met het oordeel van de rechtbank niet eens is. In de pro forma hoger beroepschriften staat in algemene zin dat de aanspraken van appellant niet naar behoren erkend zijn, in strijd zijn met algemene beginselen van behoorlijk bestuur en dat appellant dit nog zal aantonen. De Raad leest in de hoger beroepschriften geen gronden op grond waarvan volgens appellant het oordeel van de rechtbank niet juist zou zijn. Ondanks het verzoek daartoe in de regiebrief heeft appellant niet alsnog gronden tegen de aangevallen uitgespraken geformuleerd. De Raad komt dan ook tot de conclusie dat de hoger beroepen van appellant kennelijk ongegrond dienen te worden verklaard.
Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart de hoger beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van N. van der Horn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2024.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) N. van der Horn
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.