Centrale Raad van Beroep, 09-04-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:697, 22/220 PW
Centrale Raad van Beroep, 09-04-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:697, 22/220 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 9 april 2024
- Datum publicatie
- 17 april 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2024:697
- Zaaknummer
- 22/220 PW
Inhoudsindicatie
Herziening en terugvordering van bijstand. Geen gebruik gemaakt van voorliggende voorziening. Het college heeft appellante meerdere keren gewezen op de mogelijkheid om de toeslag bij het Uwv aan te vragen met terugwerkende kracht. Maar zij heeft dat, ondanks herhaaldelijk verzoek daartoe, niet gedaan. Het beroep op de zesmaandenjurisprudentie slaagt niet. De door appellante gewenste financiële prikkel om de toeslag aan te vragen is door het college gegeven.
Uitspraak
22/220 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 december 2021, 21/4281 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 9 april 2024
SAMENVATTING
Deze zaak gaat over de vraag of het college de bijstand tot een bedrag van € 1.363,65 mocht terugvorderen van appellante. Het college heeft dit bedrag teruggevorderd na herziening van de bijstand, omdat appellante een toeslag niet heeft aangevraagd. Appellante heeft als enige beroepsgrond aangevoerd dat het college ten onrechte de zesmaandenjurisprudentie niet heeft toegepast. Net als de rechtbank is de Raad het niet met appellante eens. De terugvordering blijft in stand.
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 1 maart 2021 heeft het college de bijstand van appellante herzien en een bedrag aan teveel betaalde bijstand van haar teruggevorderd. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het college is met een besluit van 1 juli 2021 (bestreden besluit) bij de herziening en terugvordering gebleven.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr.drs.ir. G.A.S. Maduro BAMA, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 16 januari 2024. Namens appellante is verschenen mr. Maduro. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.T. Krabbenborg.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellante was in loondienst bij [naam B.V.] In de periode van 12 augustus 2019 tot en met 9 augustus 2020 was er sprake van loondoorbetaling bij ziekte. In aanvulling hierop ontving appellante aanvullende bijstand op grond van de Participatiewet (PW), naar de norm voor een alleenstaande. Het college heeft appellante vanaf 28 april 2020 verschillende brieven gestuurd waarin staat dat zij een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) diende aan te vragen bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv), met terugwerkende kracht vanaf het tweede ziektejaar. Daarvan dient zij bewijs over te leggen. Appellante heeft dat niet gedaan.
Het college heeft met de onder het procesverloop genoemde besluiten de bijstand van appellante herzien over de periode van 1 augustus 2019 tot en met 31 augustus 2020 en de kosten van bijstand over deze periode tot een bedrag van € 1.363,65 van haar teruggevorderd. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de toeslag geldt als een voorliggende voorziening op de bijstand. Het college heeft appellante meerdere keren gewezen op de mogelijkheid om de toeslag bij het Uwv aan te vragen met terugwerkende kracht. Maar zij heeft dat, ondanks herhaaldelijk verzoek daartoe, niet gedaan. De hoogte van de terugvordering is gelijk aan het bedrag van de toeslag waar appellante recht op zou hebben gehad als zij deze had aangevraagd.
De uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.