Home

Centrale Raad van Beroep, 09-04-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:700, 20/3102 PW

Centrale Raad van Beroep, 09-04-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:700, 20/3102 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
9 april 2024
Datum publicatie
17 april 2024
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:700
Zaaknummer
20/3102 PW

Inhoudsindicatie

Toewijzing verzoeken om immateriële schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn. In een zaak betrof het de oplegging van een boete. Vanaf de datum van het kenbaar maken aan appellant van het voornemen tot boeteoplegging op 13 februari 2020 tot de datum waarop partijen een schikking hebben bereikt, is vier jaar en ruim een maand verstreken. Omdat de boete in de schikking is betrokken, is een matiging van de boete met 5% niet meer aan de orde. Niettemin ziet de Raad aanleiding om bij de vaststelling van de hoogte van de schadevergoeding hierbij aansluiting te zoeken. Dit leidt in dit geval tot een schadevergoeding van € 47,-.

Uitspraak

20/3102 PW-S, 21/938 PW-S, 21/3735 PW-S, 22/799 PW-S

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op de verzoeken om veroordeling tot vergoeding van schade

Partijen:

[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid)

Datum uitspraak: 9 april 2024

In deze zaken gaat het om verzoeken om immateriële schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn. Die verzoeken worden deels toegewezen.

PROCESVERLOOP

Namens verzoekster heeft mr. S. Mathoerapersad, advocaat, hoger beroepen ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 28 juli 2020 (19/5412), 9 februari 2021 (20/1235), 7 september 2021 (20/4159) en 14 maart 2022 (21/1178).

Mr. N. Velthorst heeft zich als opvolgend gemachtigde gesteld. Hij heeft namens verzoekster gevraagd om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Om die reden heeft de Raad ook de Staat der Nederlanden (Staat) als partij aangemerkt.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 5 maart 2024. Namens verzoekster is mr. Velthorst verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.S. Kisoentewari.

Op de zitting hebben partijen een schikking bereikt over de hoger beroepen.

OVERWEGINGEN

Het standpunt van verzoekster

1. Verzoekster stelt dat de redelijke termijn in de hier voorliggende procedures is overschreden.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING