Home

Centrale Raad van Beroep, 23-04-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:814, 22/3522 PW

Centrale Raad van Beroep, 23-04-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:814, 22/3522 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
23 april 2024
Datum publicatie
7 mei 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:814
Zaaknummer
22/3522 PW

Inhoudsindicatie

Tijdig bezwaar. Schriftelijke weergave van telefonisch contact moet als bezwaarschrift worden aangemerkt. Het college heeft het bezwaar tegen de buitenbehandelingstelling niet-ontvankelijk verklaard omdat appellante dit te laat zou hebben ingediend. Echter, de schriftelijke weergave van een telefonisch contact met de gemeente moet als bezwaar worden aangemerkt, zodat wel sprake is van een tijdig bezwaar. De Raad komt vervolgens echter tot het oordeel dat de buitenbehandelingstelling in stand blijft. Appellante had niet alle voor de beoordeling van de aanvraag benodigde gegevens ingeleverd, ondanks dat zij er op gewezen was dat de aanvraag anders buiten behandeling zou kunnen worden gesteld.

Uitspraak

22/3522 PW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 september 2022, 22/2150 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)

Datum uitspraak: 23 april 2024

Het gaat in deze zaak om de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar tegen een buitenbehandelingstelling van een aanvraag om bijstand. Het college heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat appellante dit te laat zou hebben ingediend. Appellante stelt echter terecht dat de schriftelijke weergave van een eerder contact met de gemeente als bezwaar moet worden aangemerkt. Daarvan uitgaande is wel sprake van een tijdig bezwaar. De Raad komt vervolgens echter tot het oordeel dat de buitenbehandelingstelling in stand blijft. Appellante had niet alle voor de beoordeling van de aanvraag benodigde gegevens ingeleverd, ondanks dat zij er op gewezen was dat de aanvraag anders buiten behandeling zou kunnen worden gesteld.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. B.C.F. Kramer, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Met een brief van 28 december 2023 heeft de Raad partijen bericht hoe de Raad het geschil vooralsnog ziet, welke vragen dat bij de Raad oproept en partijen uitgenodigd om met elkaar in gesprek te gaan om, zo mogelijk, gezamenlijk tot een oplossing te komen.

Partijen hebben de in de regiebrief opgenomen vragen schriftelijk beantwoord.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 12 maart 2024. Voor appellante is mr. Kramer verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.H.J. ten Hoope.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellante ontving sinds 30 augustus 2012 bijstand naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk op grond van de Participatiewet. Met een besluit van 3 juni 2021 heeft het college de bijstand van appellante ingetrokken met ingang van 31 mei 2021. Het college heeft dat gedaan omdat appellante niet verscheen op afspraken om haar uitkeringssituatie te bespreken waardoor zij niet voldeed aan haar medewerkings- en inlichtingenverplichting.

1.2.

Op 19 juli 2021 heeft appellante een aanvraag om bijstand ingediend. Appellante heeft daarbij vermeld dat ze depressief is en geen post opent en dat zij om die reden ook niet eerder dan op 19 juli 2021 de aanvraag heeft ingediend.

1.3.

Met een brief van 27 juli 2021 heeft het college appellante uitgenodigd voor een gesprek op vrijdag 30 juli 2021 en haar verzocht om gegevens mee te nemen. Appellante is zonder bericht niet op dit gesprek verschenen. Met een brief van 30 juli 2021 heeft het college appellante opnieuw uitgenodigd voor een gesprek, nu op 2 augustus 2021. Appellante is op dit gesprek verschenen maar heeft niet alle in de brief van 30 juli 2021 gevraagde gegevens meegenomen. Met een brief van 4 augustus 2021 heeft het college appellante verzocht vóór 18 augustus 2021 alsnog aanvullende gegevens, waaronder bankafschriften, in te leveren. Het college heeft er daarbij op gewezen dat als appellante de gegevens niet tijdig indient de aanvraag niet in behandeling kan worden genomen. Appellante heeft op 23 augustus 2021 stukken ingeleverd, maar daarbij ontbraken bankafschriften.

1.4.

Met een besluit van 25 augustus 2021 heeft het college de aanvraag van appellante van 19 juli 2021 buiten behandeling gesteld. Het college heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat appellante niet alle voor de beoordeling van de aanvraag van belang zijnde gegevens heeft verstrekt.

1.5.

Onder meer op 27 augustus 2021 heeft appellante telefonisch gesproken met een medewerker van de gemeente Amsterdam. Van dat gesprek heeft de betreffende medewerker een notitie gemaakt. Daarin staat het volgende:

“Klant heeft een brief ontvangen 25-8 waarin haar aanvraag niet in behandeling wordt genomen omdat de opgevraagde informatie niet is ontvangen. mevrouw heeft de documenten opgestuurd en staan ook in focus. Graag wilt ze dat de ic contact opneemt met haar zus […] omdat zij zelf erg ziek is en geeft zelf aan dat ze niet erg meer helder is. verzoek om te bellen naar tel 06[…]”.

1.6.

Op 30 augustus 2021 heeft een medewerker van het college “Teruggebeld en aangegeven dat er zsm een nieuwe aanvraag gedaan dient te worden”.

1.7.

Op 19 januari 2022 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van 25 augustus 2021. Met een brief van 24 januari 2022 heeft het college verzocht om een toelichting op de late indiening van het bezwaar. Appellante heeft hier met een brief van 16 februari 2022 op gereageerd.

1.8.

Met een besluit van 7 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaarschrift van 19 januari 2022 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat appellante het bezwaarschrift te laat heeft ingediend zonder dat zij daarvoor een goede reden heeft gegeven.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard wegens strijd met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand gelaten.

Het standpunt van appellante

3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens, voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand heeft gelaten. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels