Home

Centrale Raad van Beroep, 17-04-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:837, 22/3635 WIA

Centrale Raad van Beroep, 17-04-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:837, 22/3635 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
17 april 2024
Datum publicatie
8 mei 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:837
Zaaknummer
22/3635 WIA

Inhoudsindicatie

Vaststelling mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 24 maart 2020 terecht vastgesteld op 47,39%. Appellant heeft niet meegewerkt aan medisch onderzoek en geen toestemming gegeven voor het opvragen van medische informatie. Appellant heeft door zijn handelswijze het Uwv geen mogelijkheden geboden om zijn gezondheidssituatie medisch te laten onderzoeken.

Uitspraak

22/3635 WIA

Datum uitspraak: 17 april 2024

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 oktober 2022, 21/3776 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 24 maart 2020 heeft vastgesteld op 47,39%. Volgens appellant is zijn gezondheidssituatie vanaf 26 september 2019 verslechterd en heeft hij daardoor meer beperkingen dan het Uwv eerder heeft aangenomen. De Raad komt tot het oordeel dat het Uwv terecht is uitgegaan van een ongewijzigd arbeidsongeschiktheidspercentage van 47,39%, omdat appellant door zijn handelswijze het Uwv geen mogelijkheden heeft geboden om zijn gezondheidssituatie medisch te laten onderzoeken.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. O. Labordus hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 maart 2024. Voor appellant is mr. Labordus verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door

drs. I.M. Veringmeier.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellant heeft voor het laatst gewerkt als keurmeester voor gemiddeld 40 uur per week. Op 26 januari 2016 heeft hij zich ziekgemeld met lichamelijke klachten. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 november 2017. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk, voor appellant functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 43,15%. Het Uwv heeft aan appellant met ingang van 23 januari 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend.

1.2.

Met op 8 oktober 2018 en 7 november 2018 ondertekende wijzigingsformulieren heeft appellant zich bij het Uwv gemeld met toegenomen beperkingen. Naar aanleiding daarvan heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat de belastbaarheid van appellant zoals neergelegd in de FML van 30 november 2017 niet is veranderd. Er is geen nieuwe arbeidskundige beoordeling verricht. Bij besluit van 11 februari 2019 heeft het Uwv bepaald dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant 43,15% blijft en dat zijn WIA-uitkering niet wijzigt. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij beslissing op bezwaar van 4 februari 2020 heeft het Uwv het bezwaar van appellant gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vanwege arbeidskundige gronden gewijzigd naar 47,39%. Het beroep van appellant tegen dit besluit is door de rechtbank bij uitspraak van 18 december 2020 ongegrond verklaard. Appellant heeft geen hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

1.3.

Met een op 26 september 2019 ondertekend wijzigingsformulier heeft appellant zich opnieuw bij het Uwv gemeld met toegenomen beperkingen. In dit formulier heeft appellant aangegeven dat zijn gezondheid is verslechterd per 26 september 2019 vanwege toegenomen nek- en pijnklachten. Bij dit formulier heeft appellant geen medische informatie gevoegd.

1.4.

Bij besluit van 20 december 2019 heeft het Uwv de loongerelateerde WGA-uitkering van appellant per 24 maart 2020 beëindigd en aan appellant met ingang van die datum een WGAvervolguitkering toegekend.

1.5.

Naar aanleiding van het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar heeft op 23 april 2020 telefonisch contact tussen appellant en een verzekeringsarts van het Uwv plaatsgevonden. Omdat appellant tijdens het telefonisch contact een onsamenhangend verhaal naar voren bracht is hij vervolgens op verzoek van de verzekeringsarts uitgenodigd voor een fysiek spreekuur bij een verzekeringsarts op 12 oktober 2020. Appellant heeft aangegeven niet naar dit spreekuur te willen komen. Dit spreekuur is vervolgens geannuleerd. Het Uwv heeft appellant opnieuw uitgenodigd voor een fysiek spreekuur bij een verzekeringsarts, ditmaal op 7 januari 2021. Voor dit spreekuur heeft appellant zich afgemeld. Hierna heeft op 11 maart 2021 een tweede telefonisch contact tussen appellant en een verzekeringsarts van het Uwv plaatsgevonden.

1.6.

Bij beslissing op bezwaar van 2 juni 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, omdat geen reden wordt gezien om aan te nemen dat het arbeidsongeschiktheidspercentage van 47,39% niet juist is vastgesteld. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts van 11 maart 2021 ten grondslag, waarin geconcludeerd is dat de belastbaarheid van appellant niet kan worden beoordeeld. Appellant heeft aangegeven niet naar een fysiek spreekuur te willen komen, terwijl de verzekeringsarts een fysiek spreekuur aangewezen acht, omdat appellant tijdens de twee telefonische contactmomenten een onsamenhangend verhaal naar voren brengt, er bij herhaling irrelevante zaken bijhaalt en niet corrigeerbaar is. Daarnaast heeft appellant geen toestemming gegeven voor het opvragen van medische informatie bij zijn huisarts.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant niet heeft meegewerkt aan het medisch onderzoek van de verzekeringsarts, waardoor het voor de verzekeringsarts niet mogelijk is geweest om de gezondheidssituatie van appellant te onderzoeken en te heroverwegen. Hoewel de rechtbank begrijpt dat er voor appellant persoonlijke overwegingen waren om niet te verschijnen op het spreekuur en om geen toestemming te geven voor het opvragen van medische informatie bij de behandelend sector, neemt dit niet weg dat het daarmee voor zijn rekening en risico komt dat de verzekeringsarts geen medische herbeoordeling heeft kunnen verrichten. Niet valt in te zien wat het Uwv uit zorgvuldigheidsoogpunt nog meer had kunnen doen om appellant medisch te beoordelen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv daarom op goede gronden geconcludeerd dat het arbeidsongeschiktheidspercentage van appellant correct is vastgesteld op 47,39%.

Het standpunt van appellant

3.1.

Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het voor zijn rekening en risico komt dat de verzekeringsarts geen medische herbeoordeling heeft kunnen verrichten. Van hem kon niet worden gevergd op een fysiek spreekuur te verschijnen, gelet op zijn slechte gezondheid en het risico op besmetting met het coronavirus. Hij wil bovendien niet dat er medische informatie bij de behandelend sector wordt opgevraagd en opgeslagen in de systemen van het Uwv, omdat hij niet weet waar zijn gegevens terechtkomen. Hij begrijpt dat onderzoek of informatie nodig is om tot een medische herbeoordeling te komen. In verband met de situatie rondom het coronavirus hebben de onderzoeken om de oorzaak van zijn medische klachten te achterhalen nog niet plaats kunnen vinden. Hij kan vooralsnog dan ook geen nadere medische informatie overleggen, maar is wel van mening dat zijn beperkingen zijn toegenomen als gevolg van een verslechterde gezondheidssituatie.

Het standpunt van het Uwv

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

BESLISSING