Home

Centrale Raad van Beroep, 02-05-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:855, 22/2880 JW

Centrale Raad van Beroep, 02-05-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:855, 22/2880 JW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
2 mei 2024
Datum publicatie
8 mei 2024
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:855
Zaaknummer
22/2880 JW

Inhoudsindicatie

Vergoeding woonvoorziening. De woonaanpassing valt onder de WMO 2015 en niet onder de Jeugdwet. Het hoger beroep van het college slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, zal worden vernietigd. Het nieuwe besluit van het college, waarmee een financiële tegemoetkoming is verstrekt voor een losse tijdelijke woonunit inclusief plaatsings- en aansluitingskosten, blijft in stand.

Uitspraak

22/2880 JW, 24/213 WMO15

Datum uitspraak: 2 mei 2024

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 25 juli 2022, 21/2591 en 21/3177 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

het college van burgemeester en wethouders van Oostzaan (college)

[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

SAMENVATTING

Het geschil gaat over een door betrokkene gewenste woonvoorziening. De rechtbank heeft niet onderkend dat de gevraagde woonvoorziening onder de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 valt, in plaats van onder de Jeugdwet. De aangevallen uitspraak wordt voor dit deel vernietigd. Het nieuwe besluit van het college, waarmee een financiële tegemoetkoming is verstrekt voor een losse tijdelijke woonunit inclusief plaatsings- en aansluitingskosten, blijft in stand.

PROCESVERLOOP

Het college heeft hoger beroep ingesteld.

Namens betrokkene heeft één van zijn mentoren, [mentor 1] , een verweerschrift ingediend.

Het college heeft een nader besluit van 18 december 2023 toegestuurd. Namens betrokkene is hierop gereageerd en zijn nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2024. Voor het college zijn verschenen mr. L. Flapper en mr. L. Schouten-Huijsmans. Betrokkene is verschenen, vergezeld door onder meer [bewindvoerder] , zijn bewindvoerder, en [mentor 1] en [mentor 2] , zijn mentoren.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van dit hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Betrokkene, geboren in 2001, is bekend met een autismespectrumstoornis en een ontwikkelingsstoornis. Sinds zijn vijfde jaar woonde hij bij [mentor 1] en [mentor 2] , destijds zijn pleegouders. Het pleegouderschap is per 1 juli 2020 beëindigd. Bij beschikkingen van de kantonrechter van 12 juli 2019 zijn de toenmalige pleegouders benoemd tot mentoren van betrokkene en is [bewindvoerder] als bewindvoerder benoemd. Op 17 juli 2020 is namens betrokkene bij het college verzocht om de jeugdhulp per 1 juli 2020 op andere wijze voort te zetten. Daarbij is onder meer verzocht om diverse vormen van coaching en begeleiding en een woonvoorziening voor betrokkene en een buddy op het erf van zijn mentoren, bestaande uit twee tijdelijke woonruimtes met een tijdelijke woonvergunning van 10 tot 15 jaar, en waarbij de buddy een huur- of gebruiksovereenkomst heeft.

1.2.

Bij besluit van 23 oktober 2020 heeft het college aan betrokkene met ingang van 1 juli 2020 een individuele voorziening jeugdhulp toegekend bestaande uit diverse vormen van begeleiding en coaching. Voor wat betreft het verstrekte onderdak, merkt het college op dat dit wat te zwaar is voor de mentoren en dat daarover nog verder wordt gesproken. Over de gevraagde woonvoorziening neemt het college daarom geen besluit.

1.3.

Het college heeft het gemaakte bezwaar tegen het besluit van 23 oktober 2020 bij besluit van 27 april 2021 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard.

1.4.

Bij besluit van 22 juni 2021 heeft het college het bezwaar van betrokkene van 12 augustus 2020 tegen het uitblijven van een besluit over een passende woonvoorziening niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het college een wettelijke zorgplicht heeft om een passende woonvoorziening te organiseren en te bekostigen op grond van de Jeugdwet. Die woonvoorziening omvat zowel de gebouwelijke component als de benodigde zorg en ondersteuning die voor de jongere noodzakelijk wordt geacht. Volgens de rechtbank is aan betrokkene hoogspecialistische jeugdhulp toegekend bestaande uit jeugdhulp met verblijf als bedoeld in de Verordening Jeugdhulp Oostzaan 2018. De noodzaak van de realisatie van een passende woonvoorziening voor betrokkene en een buddy op het erf van de mentoren staat volgens de rechtbank vast. Gelet op de inmiddels verstreken tijd en om zoveel mogelijk te zorgen voor finale geschilbeslechting, heeft de rechtbank het besluit van 23 oktober 2020 herroepen ten aanzien van de categorie ‘onderdak’ (verblijf) en zelf in de zaak voorzien. In de omstandigheid dat de mentoren inmiddels zelf de realisatie van een uitbouw van het op hun erf staande tuinhuis en aanbouw aan de (hoofd)woning ter hand hebben genomen en deels al hebben laten uitvoeren, heeft de rechtbank aanleiding gezien te bepalen dat het college de kosten van de al gerealiseerde uitbouw van het tuinhuis van € 34.000,- en de kosten van de fundering van de nog te realiseren aanbouw aan de woning van € 13.000,- moet vergoeden. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat het college na de realisatie van de aanbouw aan de woning de kosten daarvan vergoedt aan betrokkene op basis van een bij het college in te dienen factuur, tot een bedrag van ten hoogste € 85.000,-, te betalen binnen 30 dagen na ontvangst van de factuur. De rechtbank heeft verder het beroep tegen het besluit van 22 juni 2021 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Volgens de rechtbank heeft betrokkene, gezien het oordeel over bestreden besluit 1, geen belang meer bij een verdere materiële beoordeling.

Standpunten van partijen

3.1.

Het college heeft zich in hoger beroep gekeerd tegen het oordeel van de rechtbank over bestreden besluit 1. Het college heeft onder meer aangevoerd dat de rechtbank een onjuiste interpretatie hanteert van het begrip ‘verblijf’. Volgens het college valt het realiseren van de gevraagde bouwkundige woonvoorziening niet onder de Jeugdwet, maar onder de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).

3.2.

In hoger beroep heeft het college een nader besluit van 18 december 2023 (bestreden besluit 2) genomen. Hierin heeft het college – kort samengevat – aan betrokkene een financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening op grond van de Wmo 2015 verstrekt.

3.3.

Betrokkene heeft – kort samengevat – aangevoerd dat de door de rechtbank getroffen voorziening recht doet aan zijn situatie. Hij kan zich niet verenigen met bestreden besluit 2.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

(getekend) L.M. Tobé

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels