Home

Centrale Raad van Beroep, 02-05-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:856, 23/2536 AKW

Centrale Raad van Beroep, 02-05-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:856, 23/2536 AKW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
2 mei 2024
Datum publicatie
14 mei 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:856
Zaaknummer
23/2536 AKW

Inhoudsindicatie

Afwijzing aanvraag om kinderbijslag toe te kennen. Volgens de Svb heeft appellante geen recht op kinderbijslag omdat zij geen rechtmatig verblijf heeft: appellante is in de periode waar het om gaat ongewenst verklaard. De Raad oordeelt dat de Svb eerst moet bezien of appellante in beginsel een Chavez-Vilchez verblijfsrecht heeft, en daarna moet beoordelen of er redenen zijn om het verblijfsrecht te ontzeggen omdat appellante een bedreiging is voor de openbare orde of de openbare veiligheid. In dat kader kunnen de gronden voor het afgeven van de ongewenstverklaring worden beoordeeld. De Raad komt tot het oordeel dat appellante een Chavez-Vilchez verblijfsrecht heeft vanaf het moment dat haar dochter de Nederlandse nationaliteit heeft gekregen, omdat haar dochter van haar afhankelijk is. Van een bedreiging van de openbare orde of de openbare veiligheid is geen sprake. Omdat appellante ook als ingezetene is aan te merken, wordt aan appellante kinderbijslag toegekend over een deel van de periode in geding.

Uitspraak

23/2536 AKW

Datum uitspraak: 2 mei 2024

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 juli 2023, 22/1941 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

SAMENVATTING

Deze zaak gaat over de afwijzing van de aanvraag van appellante om kinderbijslag. Volgens de Svb heeft appellante geen recht op kinderbijslag omdat zij geen rechtmatig verblijf heeft: appellante is in de periode waar het om gaat ongewenst verklaard. De Raad oordeelt dat de Svb eerst moet bezien of appellante in beginsel een Chavez-Vilchez verblijfsrecht heeft, en daarna moet beoordelen of er redenen zijn om het verblijfsrecht te ontzeggen omdat appellante een bedreiging is voor de openbare orde of de openbare veiligheid. In dat kader kunnen de gronden voor het afgeven van de ongewenstverklaring worden beoordeeld. De Raad komt tot het oordeel dat appellante een Chavez-Vilchez verblijfsrecht heeft vanaf het moment dat haar dochter de Nederlandse nationaliteit heeft gekregen, omdat haar dochter van haar afhankelijk is. Van een bedreiging van de openbare orde of de openbare veiligheid is geen sprake. Omdat appellante ook als ingezetene is aan te merken, wordt aan appellante kinderbijslag toegekend over een deel van de periode in geding.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A.G. Kleijweg, advocaat, hoger beroep ingesteld.

De Svb heeft een verweerschrift ingediend.

Mr. Kleijweg heeft op verzoek van de Raad enkele stukken overgelegd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kleijweg. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellante heeft de Surinaamse nationaliteit en verblijft, met onderbrekingen, sinds 2001 in Nederland. Op [geboortedatum 1] 2004 is haar zoon [naam zoon] ( [naam zoon] ) geboren die de Nederlandse nationaliteit heeft. In 2012 is appellante veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden wegens het overtreden van de Opiumwet. Als gevolg daarvan is appellante in 2012 op grond van artikel 67 van de Vw 20001 ongewenst verklaard. Dat besluit is in bezwaar en beroep in stand gebleven. Daarbij is in het kader van het beroep van appellante op artikel 8 van het EVRM2 overwogen dat appellante het bestaan van familie- en gezinsleven met haar (destijds) 9-jarige zoon niet op enigerlei wijze heeft aangetoond.3

1.2.

Met een besluit van 28 augustus 2018 heeft de staatssecretaris de aanvraag van appellante voor een verblijfsdocument inhoudende een vaststelling dat appellante een afgeleid verblijfsrecht heeft als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez4 afgewezen. In het besluit op bezwaar van 14 februari 2019 overweegt de staatssecretaris dat appellante niet heeft aangetoond dat zij de daadwerkelijke zorg heeft over haar zoon. De ongewenstverklaring is in stand gelaten.

1.3.

Op [geboortedatum 2] 2019 is de dochter van appellante, [naam dochter] ( [naam dochter] ), geboren. Zij heeft door erkenning door de Nederlandse vader op 6 augustus 2019 de Nederlandse nationaliteit verkregen. Bij besluit van 9 april 2020 heeft de staatssecretaris aan appellante een verblijfsdocument EU/EER verstrekt onder de beperking verblijf bij familie- of gezinslid (Chavez-Vilchez verblijfsrecht). De ongewenstverklaring is hierbij kennelijk ambtshalve opgeheven.

1.4.

Op 30 april 2020 heeft appellante kinderbijslag ten behoeve van haar kinderen aangevraagd. Bij besluit van 28 mei 2020 heeft de Svb de aanvraag afgewezen. Bij besluit van 23 oktober 2020 (bestreden besluit 1) heeft de Svb het bezwaar van appellante ongegrond verklaard, omdat appellante over het tweede kwartaal van 2019 tot en met het tweede kwartaal van 2020 nog geen duurzame persoonlijke band met Nederland heeft en daarom niet als ingezetene kan worden beschouwd. Met een tweede besluit van 23 oktober 2020 heeft de Svb aan appellante kinderbijslag toegekend vanaf het derde kwartaal van 2020.

1.5.

Met een uitspraak van 10 december 2021 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard. De rechtbank heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de Svb in strijd met artikel 3:2 van de Awb5 heeft gehandeld. De Svb had moeten nagaan of appellante al vanaf het tweede kwartaal van 2019 een Chavez-Vilchez verblijfsrecht had. De Svb is opgedragen dit bij de staatssecretaris na te vragen en met inachtneming van de uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.

1.6.

De Svb heeft de IND6 schriftelijk gevraagd of appellante op 1 april 2019 rechtmatig verblijf had in Nederland op grond van Chavez-Vilchez. Omdat daarop geen reactie werd ontvangen, heeft de Svb op 7 februari 2022 telefonisch inlichtingen ingewonnen bij de IND over de aanvragen voor een verblijfsvergunning van appellante. De uitkomsten zijn neergelegd in een telefoonrapport (telefoonrapport). Uit de door de IND verstrekte informatie bleek dat appellante voor 9 april 2020 geen verblijfsvergunning of -document heeft gehad en dat de ongewenstverklaring pas op die datum is opgeheven.

1.7.

De Svb heeft in het besluit op bezwaar van 22 februari 2022 (bestreden besluit 2) de afwijzing van de aanvraag om kinderbijslag over het tweede kwartaal van 2019 tot en met het tweede kwartaal van 2020 gehandhaafd, omdat appellante voor 9 april 2020 geen rechtmatig verblijf in Nederland had en de ongewenstverklaring pas per die datum is opgeheven.

De uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard en daarmee dit besluit in stand gelaten. Volgens de rechtbank blijkt uit het telefoonrapport van 7 februari 2022 niet expliciet dat aan de staatssecretaris de vraag is gesteld of appellante al eerder dan op 9 april 2020 een Chavez-Vilchez verblijfsrecht heeft. Wel staat vast dat de ongewenstverklaring pas vanaf 9 april 2020 is opgeheven. Op basis van deze informatie mocht de Svb uitgaan van rechtmatig verblijf vanaf 9 april 2020. De Svb heeft daarom terecht de kinderbijslag geweigerd over het tweede kwartaal van 2019 tot en met het tweede kwartaal van 2020.

Het standpunt van appellante

3.1.

Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Van belang is vanaf wanneer zij rechtmatig verblijf in Nederland heeft, maar die vraag heeft de staatssecretaris niet beantwoord. De staatssecretaris heeft bij monde van de IND de Svb alleen informatie verstrekt over de vraag sinds wanneer het verblijfsrecht van appellante is erkend en wanneer de ongewenstverklaring is opgeheven. De Svb heeft bestreden besluit 2 ten onrechte op die informatie gebaseerd. Appellante ontleent haar verblijfsrecht direct aan artikel 20 van het VWEU.7 Rechtmatig verblijf kan in die gevallen bestaan ondanks het ontbreken van een verblijfsvergunning en het nog niet ingetrokken zijn van een ongewenstverklaring.

Het standpunt van de Svb

3.2.

De Svb verzoekt de Raad de aangevallen uitspraak te bevestigen. Volgens de Svb staat de ongewenstverklaring op grond van artikel 67, derde lid, Vw 2000 aan een mogelijk afgeleid verblijfsrecht op grond van Chavez-Vilchez voorafgaand aan 9 april 2020 in de weg.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels