Centrale Raad van Beroep, 02-05-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:864, 23/1313 ANW
Centrale Raad van Beroep, 02-05-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:864, 23/1313 ANW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 2 mei 2024
- Datum publicatie
- 14 mei 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2024:864
- Zaaknummer
- 23/1313 ANW
Inhoudsindicatie
Weigering nabestaandenuitkering toe te kennen op de grond dat appellant geen nabestaande is in de zin van de ANW. In hoger beroep heeft de Svb erkend dat appellant wel nabestaande is, omdat sprake is van een geldig huwelijk, maar verschillen partijen van mening over de vraag of het kind waarover de overleden echtgenote de voogdij had op de dag van haar overlijden ook het pleegkind van appellant was. De Raad komt tot de conclusie dat dit niet het geval is en dat de Svb daarmee terecht heeft besloten dat appellant geen recht heeft op een ANW-uitkering. Appellant krijgt wel een vergoeding voor de proceskosten en de griffierechten.
Uitspraak
23/1313 ANW
Datum uitspraak: 2 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 maart 2023, 22/1911 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.W.E. Ros, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Svb heeft desgevraagd aanvullende stukken ingestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2024. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.W.E. Ros. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Diamant.
OVERWEGINGEN
Samenvatting
De Svb heeft appellant een nabestaandenuitkering geweigerd omdat appellant volgens de Svb geen nabestaande is in de zin van de ANW. In hoger beroep heeft de Svb erkend dat appellant wel nabestaande is, omdat sprake is van een geldig huwelijk, maar verschillen partijen van mening over de vraag of het kind waarover de overleden echtgenote de voogdij had op de dag van haar overlijden ook het pleegkind van appellant was. De Raad komt tot de conclusie dat dit niet het geval is en dat de Svb daarmee terecht heeft besloten dat appellant geen recht heeft op een ANW-uitkering. Appellant krijgt wel een vergoeding voor de proceskosten en de griffierechten.
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellant en zijn overleden echtgenote ( [echtgenote] ) zijn in 1991 in Tanzania getrouwd naar Islamitisch recht. Vanaf 2005 heeft [echtgenote] bij appellant in [woonplaats] gewoond. [echtgenote] was voogdes van [pleegkind] , geboren [geboortedatum] 2007. In 2013 heeft [echtgenote] zich ingeschreven op een ander adres dan appellant in [woonplaats] . [echtgenote] is in januari 2020 ziek geworden en op [overlijdensdatum] 2020 overleden.
Appellant heeft een ANW1-uitkering aangevraagd. De Svb heeft die aanvraag afgewezen met een besluit van 16 september 2021. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar de Svb is met een besluit van 7 april 2022 (bestreden besluit) bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. De Svb heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellant geen nabestaande is van [echtgenote] . Het huwelijk van appellant met [echtgenote] betrof geen burgerlijk huwelijk, waardoor zij in Nederland niet wettelijk waren getrouwd. Ook voerden appellant en [echtgenote] op de dag van overlijden geen gezamenlijke huishouding. Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daartoe overweegt de rechtbank dat appellant als nabestaande in de zin van de ANW kan worden aangemerkt als hij op het tijdstip van het overlijden met [echtgenote] een gezamenlijke huishouding voerde. Daarvoor is van belang of appellant en [echtgenote] hoofdverblijf hadden op hetzelfde adres. Appellant heeft dat echter niet aannemelijk gemaakt. De door appellant overgelegde verklaringen zijn daarvoor onvoldoende nu deze niet zijn onderbouwd met objectieve bewijsstukken, en er concrete aanwijzingen zijn voor het tegendeel, omdat [echtgenote] in de Brp2 op een ander adres stond ingeschreven. Appellant kan daarom niet als nabestaande in de zin van de ANW worden aangemerkt en heeft daarmee geen recht op een ANW-uitkering.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.