Home

Centrale Raad van Beroep, 08-05-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:908, 23/562 ZW

Centrale Raad van Beroep, 08-05-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:908, 23/562 ZW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
8 mei 2024
Datum publicatie
17 mei 2024
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:908
Zaaknummer
23/562 ZW

Inhoudsindicatie

Beëindiging ZW-Uitkering. Appellante wordt geschikt geacht voor haar laatste werk. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag. Voldoende gemotiveerde onderbouwing heeft gegeven voor de conclusie dat appellante per 30 november 2021 weer geschikt was voor de maatgevende arbeid. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat geen sprake is van zodanige beperkingen dat de belasting de belastbaarheid van appellante overschrijdt.

Uitspraak

23/562 ZW

Datum uitspraak: 8 mei 2024

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 12 januari 2023, 22/1251 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de uitkering die appellante ontving op grond van de ZW per 30 november 2021 heeft beëindigd. Volgens appellante was zij toen door haar (medische) beperkingen niet in staat om haar eigen werk te verrichten zodat zij onveranderd recht heeft op een ZWuitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZWuitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. P.E. Stam, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 maart 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Stam. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellante heeft voor het laatst gewerkt als productiemedewerker voor 36,65 uur per week. Haar dienstverband is op 1 april 2021 geëindigd. Op 14 juni 2021 heeft zij zich ziekgemeld met oogklachten. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Op 24 november 2021 heeft zij het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante per 30 november 2021 geschikt geacht voor haar laatste werk. Met een besluit van 2 december 2021 heeft het Uwv de ZW-uitkering per 30 november 2021 beëindigd.

1.2.

Bij besluit van 26 januari 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van een arbeidsdeskundige ten grondslag.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover van belang, overwogen dat het Uwv een gemotiveerde onderbouwing heeft gegeven voor de conclusie dat appellante per 30 november 2021 weer geschikt was voor de maatgevende arbeid. De verzekeringsartsen waren op de hoogte van de klachten van appellante en hebben deze klachten bij de beoordeling betrokken. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor twijfel aan het oordeel van de verzekeringsartsen. De verzekeringsartsen hebben vastgesteld dat er beperkingen zijn van de visus, maar constateren dat deze beperkingen niet zodanig zijn dat appellante niet in staat is de maatgevende arbeid te verrichten. Ook de overige door appellante gestelde fysieke klachten zijn door de verzekeringsarts bezwaar en beroep beoordeeld. De rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook gevolgd in het oordeel dat de ingediende informatie geen aanleiding geeft om te oordelen dat meer beperkingen hadden moeten worden gesteld in verband met psychische klachten. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat bij een beoordeling in de zin van artikel 19 van de ZW geen arbeidskundige beoordeling is vereist. Wel dient er in voorkomende gevallen een toereikende werkomschrijving door de arbeidsdeskundige te worden opgesteld. Het is de rechtbank niet gebleken dat de arbeidsdeskundige in de door hem op 31 december 2021 opgestelde functieanalyse is uitgegaan van een ontoereikende omschrijving van de werkzaamheden van productiemedewerker bij een vleesverwerkend- en verpakkingsbedrijf. Ook mocht het Uwv afgaan op de verkregen informatie van de contactpersoon van [naam B.V.] Appellante had de betreffende werkzaamheden één jaar gedaan en is niet ziek uit dienst gegaan. Uit de beschikbare informatie is niet gebleken dat zij haar functie niet heeft kunnen uitoefenen met haar reeds aanwezige beperkingen. Tot slot heeft de rechtbank geen aanleiding gezien een deskundige te benoemen omdat de rechtbank geen aanknopingspunten ziet om te twijfelen aan de medische beoordeling.

Het hoger beroep van appellante

3.1.

Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten aan de ogen, rug, knieën, schildklier en haar psychische klachten. Zij is vanwege haar klachten niet in staat om op 30 november 2021 haar laatste werk te verrichten. Daarbij is niet van belang dat zij het werk eerder wel heeft volgehouden en niet ziek uit dienst is gegaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had moeten onderzoeken in hoeverre appellante beperkingen ondervindt door rugklachten bij het verrichten van werkzaamheden. Ook kan appellante niet 36,65 uur per week werken door vermoeidheid en concentratieproblemen. Haar recuperatiebehoefte is reëel. Appellante heeft de Raad verzocht een deskundige te benoemen. Verder heeft appellante aangevoerd dat de omschrijving van de werkzaamheden ontoereikend is. Zo heeft zij duidelijk uitgelegd dat sprake was van verschillende nummeringen op de bakjes die zij moeilijk kon lezen. Ter zitting heeft zij benadrukt dat ze bij haar werkzaamheden hulp kreeg van collega’s omdat zij moeite had met het keuren van het vlees en het lezen van de nummeringen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had een nadere motivering van de arbeidsdeskundige moeten vragen. Appellante kent de contactpersoon van de werkgever, die informatie heeft verstrekt, niet en er is onvoldoende ingegaan op de moeite die appellante had met haar werk. Appellante acht de arbeidskundige herbeoordeling onvolledig en wenst een uitdraai van de functie uit het CBBS.

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING